Inleiding
Het woord ”tommy” is van oorsprong de bijnaam van een Britse soldaat. In de oorlogstijd is in ons land ten onrechte het gebruik ontstaan door alles wat een uniform van Engelse snit droeg maar tommy te noemen. De dag en nacht overkomende vliegtuigen werden ook met deze naam aangeduid. Zo begreep bijvoorbeeld iedereen het gezegde, dat er afgelopen nacht veel tommy’s waren. Er waren die nacht dus veel vliegtuigen gehoord.
Mei 1943 was een maand van vergrote vliegactiviteiten. De luchtoorlog nam geleidelijk toe. Overdag vloog de Amerikaanse en ’s nachts de Engelse luchtmacht richting Duitsland, heel vaak over het zuiden van onze provincie, zowel op de heen- als op de terugreis.
De Duitsers lieten de luchtaanvallen niet over hun kant gaan. Al vroegtijdig waren ze op de hoogte van de komende aanval. Vanuit Engeland werd het drukke radioverkeer gehoord, dat nodig was om de bommenwerpers op de goede hoogte en in de juiste formaties te krijgen. Met de Flak (luchtafweer-kanonnen) en jachtvliegtuigen werden de geallieerde aanvallers bestreden. Voor de gevechtsleiding van de jachtvliegers werd in heel West-Europa een keten van radioradarstations opgezet. Het radioradarstation met de codenaam ‘Marder’ op Ten Arlo maakte hiervan deel uit.
Als gevolg van gevechtshandelingen en andere (vaak technische) oorzaken stortten gedurende de oorlog rond 7.000 vliegtuigen in ons land neer. Dit aantal kan globaal worden onderverdeeld in 5.250 geallieerde en 1.750 Duitse vliegtuigen.
Een aanval op Bochum
In de nacht van 13 op 14 mei 1943 namen totaal 442 geallieerde bommen-werpers deel aan de aanval op Bochum in het Ruhrgebied. De te bombarderen doelen werden veelal door een paar vooruit vliegende toestellen met brandbommen gemarkeerd. Voor de bemanning van de bommenwerpers was het doelwit dan gemakkelijker te vinden. Van de aanvallende bommenwerpers gingen er die nacht 24 verloren. Het massale bombardement op dit Duits industriecentrum boette voor een deel aan effectiviteit in, doordat de Duitsers met misleidende, zelf ontstoken branden veel vliegers van het eigenlijke doel wisten af te houden.
Sergeant S.B. Hawley
Een Canadese bommenwerper
Op donderdag 13 mei 1943, acht minuten voor middernacht, steeg van de
vliegbasis Gransden Lodge Huntingdonshire in Oost-Engeland een 4-motorige Halifax bommenwerper op; de registratie van dit toestel luidde JB966 LQ-D. Het behoorde tot de Canadese Luchtmacht en maakte die nacht deel uit van de hiervoor genoemde luchtvloot.
De zevenkoppige bemanning bestond uit vijf leden van de Canadese luchtmacht (RCAF) en twee van de Engelse luchtmacht (RAF), te weten:
1. Luitenant Donald Beattie, officier-vlieger, oud 21 jaar (RCAF);
2. Sergeant Ralph Eric Hart, vlieger, 21 jaar (RCAF);
3. Luitenant J. S. Hawtin, navigator (RCAF);
4. Sergeant J.D. Gibson, boordwerktuigkundige (RCAF);
5. Sergeant Sydney Buchanan Hawley, radiotelegrafist, oud 22 jr. (RAF);
6. Sergeant K.W. Clarke, bommenrichter (RAF) en
7. Sergeant R. Ferguson, boordschutter (RCAF).
Onderschept
Deze Canadese bommenwerper, één van de vele thuisvliegers in de nacht van 13/14 mei 1943, werd boven ons land onderschept. Nadat de bommenwerper door de granaten van zijn tegenstander was getroffen en in brand vloog, ontstond een nagenoeg hopeloze situatie. Ondanks de verwoede pogingen nog zo dicht mogelijk bij huis te komen, was het toestel op een bepaald moment niet meer te redden. Er restte de éénentwintigjarige gezagvoerder niets anders dan zijn bemanning bevel te geven het vliegtuig per parachute te verlaten.
Slechts vier van de zeven slaagden daarin, te weten luitenant Hawtin en de sergeanten Gibson, Clarke en Ferguson.
Het vliegtuig stortte om half drie in de vroege morgen van vrijdag 14 mei 1943 in Den Kaat neer, een paar kilometer ten noorden van Balkbrug.
De drie overige leden van de bemanning, de beide vliegers Beattie en Hart alsmede de radiotelegrafist Hawley, hadden geen kans gezien het vliegtuig nog op tijd verlaten. Met zijn drieën werden ze op de algemene begraafplaats te Oud-Avereest ter aarde besteld. Hun graven zijn daar nu nog aanwezig.
Begraafplaats Oud Avereest. Van links naar rechts: H.D. Beattie, R.E. Hart en S.B. Hawley.
De directe tegenstander
De directe tegenstander van de bommenwerper was de Duitse jachtvlieger Hauptmann (kapitein) Herbert Lütje. Gedurende de gehele oorlog diende hij bij de jachtvliegers van de Luftwaffe. Zijn meest succesvolle periode beleefde hij bij het nachtjageronderdeel III./NJG1 op de viliegbasis Twenthe. Hij vloog daar een tweemotorige Messerschmitt Me 11 OG-2. De bemanning van een der-gelijk toestel bestond gewoonlijk uit twee leden, een Flieger (vlieger) en een Bordfunker (radio-radaroperator). De vaste Bordfunker van Lütje was Oberfeldwebel (sergeantmajoor) August Bogumil.
De Canadese Halifax was het 25e toestel dat Lütje neerschoot. Die nacht was hij bijzonder trefzeker en schoot maar liefst zes geallieerde bommenwerpers uit de lucht. Hij bracht het in zijn diensttijd tot een totaal van vijftig overwinningen. Hij heeft de oorlog wel overleefd.
Twee tommy’s
Op vrijdag 14 mei 1943 ‘s morgens om zes uur meldde zich een landbouwer (inwoner van het dorp Linde) bij Tieme Koopman, opperwachtmeester van de marechaussee bij de post Kerkenbosch. De Lindeger kwam met de mededeling, dat een Engelse vlieger bij hem in zijn boerderij verbleef. Betrokkene zou in de afgelopen nacht per parachute uit een aangeschoten vliegtuig zijn neergekomen. (Het al dan niet doen van een dergelijke melding hing volkomen van de omstandigheden af. De verplichting daartoe bestond wel. Bij het niet nakomen van het voorschrift kon de overtreder wegens begunstiging van de vijand door een Duitse krijgsraad ter dood worden veroordeeld; ter zake uitgesproken vonnissen zijn met de kogel voltrokken. WG).
Opper Koopman riep assistentie in van zijn collega Willem Blok, marechaussee-opsporingsambtenaar. Samen gingen beide politiemannen per rijwiel in de richting van het dorp Linde.
Op weg daarheen troffen ze langs de weg op de driesprong te Linde nog een vlieger aan. Deze liep moeilijk, omdat hij zijn voet had bezeerd (verstuikt). De aangehoudene verklaarde Ferguson te heten en geboren te zijn in Canada. Hij zei boordschutter te zijn en afgelopen morgen uit een afgeschoten vliegtuig per parachute te zijn neergekomen. Hij werd gearresteerd en meegenomen naar de boerderij van de Lindeger.
Daar werd de aangemelde vlieger aangetroffen; die verklaarde Clarke te heten en geboren te zijn in Engeland. Hij zei navigator te zijn in hetzelfde vliegtuig waarvan de totale bemanning uit zeven personen bestond.
Beide tommy’s werden meegenomen naar Zuidwolde en daar ‘s morgens om plm 7.30 uur op de openbare weg overgegeven aan een patrouille van de Duitse weermacht, die op zoek was naar Engelse piloten.
Een parachute
Op zondag 25 juli 1943 was de twaalfjarige Hendrik Vogelzang met drie vriendjes, Cornelis Vogelzang, 10 jaar uit Dedemsvaart, de eveneens 10-jarige Arend Klein uit de Paardelanden en Albert Faber, 9 jaar, uit Nijensleek, samen op zoek naar een paar weggelopen lammeren.
Bijna zestig jaar na het gebeurde wist Henk het nog duidelijk te vertellen: ‘Wij hadden een koppeltje schapen in het weiland aan de overzijde van de nu Linderweg lopen Een paar lammeren wisten steeds onder het prikkeldraad door te komen. Om dit te voorkomen waren ze al met behulp van halsbanden en daartussen een houtje met een worgeltje – zo’n draaiende schakel – aan elkaar gebonden. Toch wisten ze zelfs zo samengebonden weer uit het weiland te komen. Met mijn kameraden gingen we in de buurt op zoek naar de lammeren. In de rogge van Hendrik Poepe zag ik een platgelopen spoor. Ik dacht dat de lammeren in de rogge liepen en volgde het spoor. Ik vond geen lammeren maar wel een opgerolde parachute met daar bovenop een wat na later, een zichzelf opblazend reddingsvest bleek te zijn. We sleepten de spullen mee richting huis. Op weg daarheen had buurman Hendrik Doldersum al veel belangstelling voor een deel van de parachutestof. Hij trok aan een hendel van het reddingsvest, waardoor het vest zich, tot onze schrik, zelf opblies. Toen we thuis kwamen was mijn moeder helemaal niet zo blij met onze vondst. Mijn oudere broer Siem was de vorige dag ondergedoken, daar had ze al zorgen genoeg mee. Hoe minder aanloop aan huis, hoe beter.
Opperwachtmeester Heeling in Drogteropslagen is daarop gewaarschuwd. Die is gekomen en heeft de gevonden spullen meegenomen.
De op zaterdag verdwenen lammeren zijn ‘s maandags in een sloot teruggevonden. Ze stonden nog net met hun kop boven het water. Drijfnat, onder de modder en zwaar verkleumd zijn ze uit de sloot gehaald. Desondanks hebben ze hun avontuur overleefd.
Politieman Heeling stelde op de vindplaats van de parachute ook nog een onderzoekje in. De plek bestond uit zwarte grond waar de rogge reeds was afgestorven en er had al een muizennest onder de parachute gezeten. Het geheel wekte het vermoeden dat het valscherm daar al enige tijd had gelegen.
Het is niet onwaarschijnlijk dat één van beide hiervoor genoemde bemanningsleden, of boordschutter Ferguson of bommenrichter Clarke, in het perceel rogge van Hendrik Poepe met zijn parachute is terechtgekomen.
Lotgevallen van de overlevenden
Het is mij niet bekend waar de beide andere bemanningsleden (luitenant Hawtin en sergeant Gibson) per parachute de grond hebben bereikt. Evenmin of ze direct zijn gearresteerd.
Krijgsgevangen gemaakte vliegers kwamen uiteindelijk terecht in een krijgsgevangenkamp in Duitsland. Naar gelang van rang of stand van de gevangene volgde opsluiting in een kamp. Zo waren er verschillende krijgsgevangenkampen voor officieren, onderofficieren, enz.
Van Luitenant Hawtin is bekend, dat hij in het kamp Stalag Luft 111 Sagan heeft verbleven. Sergeant Gibson en sergeant Ferguson waren opgenomen in Stalag Luft IV Sagan-Belaria en sergeant Clarke verbleef in Stalag Luft 1 Barth-Vogelsang.
Deze vier bemanningsleden hebben de oorlog overleefd.
Tot zo ver het verhaal van Willem Gruppen.
Een vliegtuig stort neer
In de nacht van dertien op veertien mei werden mijn zuster en ik door mijn vader en moeder uit bed gehaald. Er was een luchtgevecht geweest en door het lawaai waren ze wakker geworden. Ze hadden al een poosje op het platte dak gestaan en veel gierende motoren en veel geschiet gehoord totdat er een brandend vliegtuig naar beneden kwam. De rechtervleugel, met de twee motoren, stond in brand en het kwam, in de rondte tollend, met een angstaanjagend geluid (het vuur werd aangewakkerd door de snelheid waarmee het naar beneden kwam) vanuit het oosten recht op Balkbrug af. Maar plotseling maakte het een zwenking naar rechts (naar het noorden). Het leek alsof de piloot het toestel weer onder controle kreeg en kwam op Den Kaat aan de grond zonder daar de boerderijen te raken. Ik hoor mijn moeder nog zeggen: “Kinderen, vergeet nooit dat daar mensen in zitten, die hun leven geven voor onze vrijheid. Die piloot had er ook uit kunnen springen en dan was het vliegtuig op de huizen terecht gekomen.” We mogen dan ook de Canadese luitenant Donald Beattie, officier-vlieger, nog maar 21 jaar oud, blijven herinneren als de man, die Balkbrug voor een ramp heeft behoed. Hij heeft zijn plaats niet verlaten en is bij het neerstorten omgekomen. Mijn vader was met de vrijwillige brandweer van Balkbrug als één van de eersten bij het verongelukte toestel. Hij vond sergeant Sydney Buchanan Hawley, radiotelegrafist, dicht bij het vliegtuig op de grond liggend met naast zich een bijl. Zijn parachute was geopend. Mijn vader dacht dat hij te laat, dus te dicht bij de grond, gesprongen was. Latere theorieën waren dat hij de parachute te vroeg, dus in het vliegtuig, al geopend had. Ik denk dat door het weg vallen van de oliedruk of een andere oorzaak, de deur of het luik niet meer open kon. Hij heeft getracht met de ontsnappingsbijl deze te forceren en bij de klap van het neerkomen is de deur opengesprongen en is hij eruit geslingerd met de bijl nog in zijn hand. Toen de Duitsers even later arriveerden, werden de brandweermannen weggestuurd. Mijn vader kon nog net de bijl onder zijn jas verstoppen. Later op die morgen vertelde hij ons met tranen in zijn ogen: ”Het was zo’n knappe jongen. Het was net, of hij lag te slapen. Ik heb nog gevoeld, maar hij was wel overleden.” Sergeant Ralph Eric Hart was het derde bemanningslid dat omgekomen is. Hij was de gunner (boordschutter) en tijdens het luchtgevecht al dodelijk gewond geraakt door een kogel in zijn hoofd.
Als tienjarige was je nieuwsgierig en er altijd als de kippen bij. Die morgen was ik dus ook al vroeg op Den Kaat. Het vliegtuig werd door Duitsers bewaakt. Je mocht er niet bijkomen maar toch kon ik de piloot nog zien zitten, iets voor over gebogen. Ook de verongelukte Hawley kon ik zien liggen, niet ver van het vliegtuig. De rechterkant van het toestel en een gedeelte van de cockpit was verbrand; de linkerzijde was nog aardig intact. Maar al gauw werd mijn aandacht getrokken door twee Duitsers die door een stuk heide kwamen aangelopen met in hun midden een Engelse vliegenier, zoals ik toen dacht. Hij werd ondersteund door de twee Duitsers. Vooral op punten, waar hij over een sloot of iets anders moest stappen, werd hij geholpen. Hij was met zijn parachute neergekomen en had bij de landing zijn voet verstuikt en droeg nu om zijn linkervoet een grote witte klomp. Wellicht was dit Ferguson. Ik heb dit goed onthouden want ik dacht: ”Hij moet ergens binnen geweest zijn, maar waarom hebben die mensen hem niet verstopt?”
De grote woonkamer van Egbert Evert en Tina ten Kate (nu dierenarts Extercatte) werd door de Duitsers gevorderd en gebruikt als een soort verzamelcentrum. Hier werd Gibson ook naar toegebracht. Hij was op Den Oosterhuis geland. Vanuit deze kamer hadden ze goed zicht op het verongelukte toestel. Lida Grootenhuis kwam hier in contact met de vier bemanningsleden, die de crash overleefd hadden. Ze was tolk tussen de Canadezen en de Duitsers en wist het adres van Gibson te pakken te krijgen. Ze schreef een brief naar Canada en na de oorlog is het contact gebleven. In 1973 is Gibson in Balkbrug terug geweest en heeft gezocht naar de plek waar hij was neergekomen en naar de mensen in een boerderij, die hem melk en brood gegeven hadden. Deze heeft hij niet gevonden. De bijl, die dertig jaar bij ons in huis geweest was, werd als herinnering mee gegeven naar Canada. Zie krantenbericht uit 1973. Luitenant J. S. Hawton vroeg in Canada veel mensen (waarvan hij vermoedde dat ze uit Nederland kwamen) of ze Dedemsvaart wisten te liggen. Daar was hij in de oorlog met zijn parachute geland. Een neef van Hilly Westerbaan wist dat zijn tante daar woonde en na diverse telefoontjes werd het duidelijk dat Hilly al jaren op Den Kaat woonde, vierhonderd meter van de plek waar de bommenwerper was neergekomen. Ze heeft meteen de familie Hawton spontaan uitgenodigd om naar Holland te komen. Voor vervoer van en naar Schiphol en een gastvrij onderkomen werd gezorgd en zo zijn Arthur en Noreen in augustus 2004 hier geweest. Na 61 jaar was Art terug in Balkbrug.
Het echtpaar Arthur en Noreen Hawtin bij een Halifax-bommenwerper.
Willem Gruppen en ik hebben meermalen met hen gesproken. Arthur was op zoek naar stukjes van de legpuzzel en ik wilde ook graag zijn verhaal horen: Even nadat het vliegtuig zwaar geraakt was zag piloot Beattie in, dat de situatie hopeloos was. Hij gaf Hawton het bevel te springen. Er was een zekere volgorde en hij was eerst. Op mijn vraag aan Art of hij wel wist waar ze zich bevonden, het kon wel boven Duitsland of boven zee zijn, was het antwoord heel droog: “Ik was de navigator!” Op de volgende vraag hoeveel oefensprongen hij al gemaakt had antwoordde hij: “Geen één, dat was veel te gevaarlijk!” Met alleen maar de kennis van de theorielessen werd er dus gesprongen, uiterste concentratie moest je dus redden. Art landde in de buurt van Dedemsvaart, vermoedelijk in de Paardelanden. Hij heeft hier rustig gewacht en toen er een boer kwam om te melken en later weer naar huis ging, is hij daar achteraan gelopen. De politie werd gebeld en nadat hij bezoek kreeg van o.a. een dokter en de burgermeester uit Dedemsvaart, werd ook hij naar de boerderij op Den Kaat gebracht. Daar moest hij als officier zijn overleden kameraden identificeren. Hij verbaasde zich erover dat de vijand zoveel wist van de bemanning en het vliegtuig.
We zijn samen met TV Drenthe, Noreen en Hilly nog eens aan kijken naar de plaats waar het toestel was neergekomen. Ik zeg expres niet neergestort, want dan was er een grote krater geslagen, toch ook weer een aanwijzing dat Beattie zijn vliegtuig weer onder controle had. Op aanwijzen van Anna Veenbaas vonden we deze plek. Zij woont nu op de boerderij waar haar oom Sytze Veenbaas in de oorlog woonde. Sytse heeft deze kuil altijd gelaten zo het was, wellicht uit eerbetoon aan de mannen die hier omgekomen zijn. Eén van de vier overledenen is later naar het politiebureau in Balkbrug gebracht. Hij heeft daar een poosje in de cel gezeten en is later door een personenauto opgehaald en rechtsachter in de auto geplaatst. Hij had een prachtig donkere bos golvend haar en maakte met zijn wijs- en middelvinger het V-teken tegen zijn rechterwang. We stonden allemaal te zwaaien toen hij afgevoerd werd. De Duitsers lieten dit gewoon toe. In die tijd dachten ze misschien de oorlog nog wel te kunnen winnen. Hoogstwaarschijnlijk is het Ferguson, met de verstuikte voet of Art Hawtin geweest. Als officier werd je anders behandeld. Hij kwam terecht in kamp Stalag 3, waar kort daarvoor nog een grote ontsnappingspoging was geweest. Later is er nog een film van gemaakt: ”The Great Escape”. In Januari 1945 werd bevel gegeven het kamp te verlaten (de Russen kwamen te dichtbij). Hawtin en nog duizenden geallieerde gevangenen moesten aan een lange voettocht beginnen die begon in Sagan (ten Z-0 van Berlijn, in Polen) naar Lubeck in het noorden , waar ze in april bevrijd zijn. Over deze barre winterse tocht is een TV documentaire gemaakt; ook is er een boek verschenen. Alle twee met de naam Forced March to Freedom. De Rode Kruis pakketten, die ze via Zwitserland ontvingen, hebben er zeker toe bijgedragen het kamp en de voettocht te overleven. Deze pakketten bevatten o.a. melkpoeder, vlees in blik, rozijnen , chocolade, kaas en sigaretten. Onderweg hebben ze wel sigaretten geruild tegen aardappels, die boeren aan het poten waren. Ook droegen ze op het eind wel het geweer van een oudere (goede) bewaker.
Ongeveer twee weken later was hij weer op weg naar Canada. Na nog even zijn broer bezocht te hebben, die in Engeland (Yorkshire) gestationeerd was. In Canada heeft hij zijn oude beroep, leraar, weer opgepakt. Door een kop thee te drinken met de neef van en de spontane uitnodiging door Hilly Westerbaan gedaan, heeft Art na 61 jaar de plek kunnen zien waar het vliegtuig in Mei 1943 neergekomen is en heeft hij op de begraafplaats Oud-Avereest de laatste rustplaats van zijn drie omgekomen kameraden kunnen bezoeken. Van de 43000 Canadese mannen, die voor onze vrijheid gestorven zijn, waren er 17000 van de Royal Canadian Air Force. De familie van de jongens, ik zou haast zeggen onze jongens, heeft toen besloten om ze hier te laten rusten, niet ver van de plek waar ze verongelukt zijn en ze niet te laten herbegraven op een grote Canadese begraafplaats. Plaatselijk Belang Balkbrug legt elk jaar bij de dodenherdenking bloemen op hun graf. Ook veel particulieren legden daar in de loop van het jaar wel een bloemetje. Zou het geen goed idee zijn om de jeugd erbij te betrekken? Er zijn in Balkbrug en Oud-Avereest drie basisscholen. Als de kinderen van de groep die de school gaan verlaten, in hun laatste jaar voordat ze brugpiepers worden, eens drie maanden de extra verzorging van de oorlogsgraven op zich zouden nemen en hun ook verteld zou worden het hoe en waarom, zal de herinnering aan onze bevrijders nooit verloren gaan. Op het oorlogsmonument van de oude gemeente Avereest staat ”Aan hen die vielen”.
Jan Nijensikkens