DE VERZETSHELD MAARTEN MUNNIK
Maarten Munnik werd op 9 juli 1919 in Den Haag als eerste kind geboren uit het huwelijk van Harm Munnik en Klaasje Wunnink. Vader Munnik was schoenmaker van beroep. In het begin van de twintiger jaren verhuisde de familie Munnik met de toen ongeveer 11/2 jaar oud zijnde Maarten naar Dedemsvaart. Na eerst op een aantal andere lokaties in Dedemsvaart te hebben gewoond, betrok de familie Munnik aan het eind van de twintiger jaren een winkel_woonhuis met schoenmakerswerkplaats aan de Nieuwewijk te Dedemsvaart. Nu is dat het woonhuis Nieuwewijk 13, bewoond door de familie Velthuis-Munnik. In het gezin Munnik-Wunnink, werden in de gemeente Avereest nog drie dochters geboren.
Maarten groeide voorspoedig op. Hij was ruim 10 jaar toen hij op zekere dag een paard naar de smid mocht brengen. Maarten was bijna bij de smederij toen de stoomtram van de D.S.M. er aan kwam. Doordat de tram de stoom afblies, wat een fluitend geluid veroorzaakte, begon het paard plotseling te steigeren. Maarten zag kans het paard vlak voor de aanstormende tram in bedwang te houden. Zijn moeder zag vanuit de verte een en ander gebeuren en riep geheel overstuur: “Oh, er komt een jongen onder de tram”. Even later kwam Maarten thuis en vertelde hij, dat hij een glas limonade en een gulden had gekregen van de machinist, omdat hij het paard niet had losgelaten. De tram was op tijd gestopt.
Op 1 mei 1926 ging hij naar de Openbare Lagere School aan de Hoofdvaart nabij het voormalige tramstation, waar toen meester Jan van Zuiden hoofd was. Na zijn lagere schooltijd bezocht Maarten de Openbare School voor M.U.L.O. aan de Julianastraat te Dedemsvaart. Hoofd van deze school was toen de heer Jacob Knol. Tijdens zijn M.U.L.O. jaren kwam hij onder een auto en lag weken in bed.
Voordat hij in militaire dienst ging leerde hij Esperanto en correspondeerde hij in die taal met een vliegenier uit Zwitserland. Samen met een vriend had hij een geheime zender. Tijdens de gesprekken met enkele vroegere vrienden van Maarten Munnik kwam naar voren, dat hij een sportieve inslag had. Zo was hij ondermeer lid van de destijds in Dedemsvaart bestaande Korfbalvereniging “K.I.O.D.” (Korfbal Is Ons Doel), van welke vereniging de onderwijzer J.Th.Kwant van de Tuinstraatschool de grote animator was.
Na de M.U.L.O.-periode ging Maarten werken als bakkersbediende, onder anderen bij bakker Lubbert van Keulen aan de Wisseling te Dedemsvaart, om vervolgens zijn werkzaamheden in die plaats te beëindigen met een kantoorbaan bij de destijds bekende fabriek van gebreide wollen goederen de N.V. “Delana” te Dedemsvaart-Sluis Zes.
In 1939 moest Maarten Munnik zich in Den Haag melden voor het vervullen van zijn militaire dienstplicht bij het Regiment Huzaren. Toen de Duitsers op vrijdag 10 mei 1940 het neutrale Nederland overrompelden, lag Munnik in één van de kazernes in de garnizoensplaats Harderwijk. Na voltooiïng van zijn opleiding aldaar deed hij onder meer als marechaussee dienst in Deventer, Nijmegen en Weert.
De brand in het bevolkingsregister in Apeldoorn
In een later stadium werd Maarten Munnik overgeplaatst naar Apeldoorn. In deze plaats maakte hij deel uit van een bewakingsgroep voor de openbare gebouwen. Op 17 mei 1943 had hij met een collega Nico van der Heijden dienst in het gebouw van het bevolkingsregister van de gemeente Apeldoorn. Maarten zat bij een raam, waar een brand begon. Hij was bezig een brief te schrijven naar zijn vriendin Berty Drees. De kachel brandde en onder de kachel stonden enige flesjes olie, bestemd voor de schrijfmachines. Deze olie moest “goed vloeibaar” blijven. Een mooi verhaal, maar het diende om brand te stichten.
Nico van der Heijden sliep. De conciërge, die ook in het complot zat, kwam die avond niet om de boel schoon te maken. Maarten had dus de handen even vrij om brand te stichten en de brandslangen onklaar te maken. Het kwartier, gelegen tussen het begin van de brand en de melding daarvan, moest worden weggepraat. Het verweer van Maarten Munnik was, dat de klok van het raadhuis achter liep. Toen de slapende collega van der Heijden de ogen opsloeg stond alles reeds in lichterlaaie. De gordijnen, de lambrizering, alles was kurkdroog en brandde als een lier. Onwetend van het feit, dat de brand met opzet was gesticht, hielp Van der Heijden met opentrekken van de laden van het bevolkingsregister, het brandde toch eenmaal. Het werd een grote ravage. Tijdens de verhoren hielden Maarten en Nico bij hoog en bij laag vol, dat de brand een gevolg was van een ongeluk. De pluche gordijnen waren door oververhitting gaan branden.
De Inspecteur van het Brandwezen in Den Haag, de Heer J.Roelofsen, speelde met de beide marechaussees onder één hoedje, door in zijn rapport dezelfde oorzaak van de brand te vermelden. Maarten en Nico wisten beiden aannemelijk te maken, dat ze alles in het werk hadden gesteld om het bevolkingsregister van Apeldoorn te redden. Daarom waren de laden van de bevolkingsregisters opengetrokken en daarom was Maarten Munnik met zijn uniformjas de vlammen te lijf gegaan, waarbij hij zijn portefeuille verloor. Ook zijn koffergrammofoon bleef in de vlammen, terwijl hij aan één van zijn benen een wond had opgelopen (een opzettelijke trap tegen een deurkozijn). De S.D. (Sicherheits Dienst) geloofde het verhaal. Maarten moest maar bij hen aankloppen als hij bij zijn eigen “Kameraadschapsbond” de schade niet vergoed kon krijgen.
Korte tijd later kwam Maarten met verlof naar Dedemsvaart, mank lopend vanwege zijn wond aan het been. “Wil je zeggen dat de Duitsers slecht zijn? Ik steek de boel in brand en krijg nog geld toe”, spotte hij tegen zijn familie. Omdat Maarten Munnik (wat de brand betreft) toch verdacht bleef, zorgde één van zijn chefs bij de politie voor overplaatsing en kwam hij in Balkbrug terecht. Tijdens zijn diensttijd aldaar, als gestichtswacht bij de Rijksasiels voor Psychopaten “Veldzicht” te Balkbrug, werd hij zo af en toe ook belast met de “bewaking” van de kluis van het distributiekantoor van Avereest, welk kantoor toen gevestigd was in het voormalige hotel Steenbergen, dat in 1942 door de gemeente Avereest van de toenmalige eigenaar Ch. Dalloyaux was aangekocht.
Jan Johannes Kleefstra
In de zomer van 1944 werd Maarten Munnik overgeplaatst naar Brummen. Hier gaf hij onderricht in het omgaan met vuurwapens aan verzetsstrijders in de kelder van de Nederlands Hervormde Kerk. Deze kelder werd ook gebruikt als schuilplaats voor geallieerde piloten.
Op 30 september 1944 trouwde Maarten Munnik in het gemeentehuis van Brummen met zijn verloofde Albertha Hendrieka (Berty) Drees, die afkomstig was uit Almelo. Getuigen bij dit huwelijk waren Johannes Derk Weenink, distributie_ambtenaar en Baron Paul Cornelis Hendrik van Ittersum, beiden wonende te Brummen. Berty Drees was een bijzonder moedige vrouw, die, evenals Maarten, zich volledig inzette voor het ondergrondse werk van het verzet. Het jonge paar vestigde zich in een woning aan de Schoolstraat in Brummen. Munnik was in het bezit van een vals persoonsbewijs en ging door het leven als Jan Johannes Kleefstra.
De huwelijksvoltrekking van Maarten Munnik en Albertha Hendrieka Drees
op 30 september 1944 te Brummen.
In de vrij korte tijd, dat hij in Brummen heeft gewoond, bouwde hij daar een reputatie op, die nu nog bij de inwoners van dit dorp voortleeft. Maarten Munnik was een durfal, soms bij het roekeloze af, een felle verzetsman, de moedigste van allemaal. Een man met een jongensachtige bravoure. Veel inwoners van Brummen wisten dat hij _nota bene een onderduiker_ met een revolver en soms zelf met handgranaten op zak liep. De moeder van Maarten waarschuwde haar zoon eens met de woorden: “Maarten, pas toch op. Vandaag of morgen pakken ze je nog”, waarop zijn reactie was: “Nou, is dat dan zo erg, als ik andere mensen daarmee helpen kan?”
Drie dagen na hun huwelijk hadden Maarten en Berty de eerste onderduiker in huis, een Opperwachtmeester der Marechaussee. Maarten ging door met het ondergrondse werk. Hij onderzocht de geschutsposities van de Duitsers en ging met de verzamelde gegevens naar een boerderij, waar een zekere Jan Bensink woonde en in welke boerderij zich een geheime zender bevond. Via deze zender stond men in contact met de Canadezen aan de overkant van de IJssel. Toen op een bepaald moment, in de laatste dagen van de oorlog, telefoonverkeer niet meer mogelijk was, zworn Maarten Munnik de IJssel over om toch maar de belangrijke informatie aan de Canadezen te kunnen overbrengen. Korte tijd na de hevige gevechten in en rond Arnhern (het grote drama van de mislukte Operatie Market Garden, dat op 17 september 1944 begon) kreeg Munnik opdracht om twee belangrijke personen met gewichtige documenten door de Duitse linies naar de Geallieerden te brengen. Hij deed het en keerde terug. Begin oktober 1944 moest hij geallieerde vliegers, die uit handen van de Duitsers waren gebleven, uit Velp, Doesburg, Drempt en Giesbeek ophalen en ze onderbrengen in Brummen. Hij deed het. Hij hield ze de eerste dagen bij zich thuis om ze korte tijd later over de Rijn te brengen. Eén van deze vliegers, de Majoor Hibbert van de Eerste Airborn Division, werd zijn vriend.
De Arrestatie
Op 1 december 1944 moest Maarten Munnik zich in Zutphen melden. Hij deed het niet, dook weer onder en zette zijn ondergrondse werk voort. Op zondag 8 april 1945, des avonds om ongeveer acht uur werd Maarten Munnik op zijn onderduikadres in Leuvenheim, bij het echtpaar Willem en Riek Jonkers, gearresteerd en overgebracht naar de villa “Groot Engelenburg” op het aldaar gelegen landgoed in de gemeente Brummen. Een paar uur na de arrestatie van Maarten Munnik werd Willem Jonkers opgehaald, omdat hij de verzetsman Maarten Munnik had laten onderduiken. Jonkers verzette zich hevig en zei: “Kleefstra (de schuilnaam van Munnik) is gewoon een evacué. Hij heeft zelfs brandhout gehad van het Evacuatiebureau, zie hier het bewijs!“
Het huis, waar Maarten Munnik een schuilplaats had gevonden, werd eerst omsingeld, waardoor Maarten en zijn vrouw nog gelegenheid hadden om wapens en handgranaten te verbergen. Berty Munnik-Drees ging dadelijk de overige leden van de ondergrondse beweging waarschuwen. Toen zij terugkwam was hun verblijf na huiszoeking verzegeld. De boodschap was achtergelaten, dat Berty zich ’s avonds vóór acht uur moest melden, anders zou haar man worden doodgeschoten.
Zij meldde zich en doorstond een nachtelijk verhoor van vele uren. Er werd haar een voorstel gedaan. Als zij samen met de S.S. de “terroristenbende” hielp opsporen, kon ze na drie dagen met haar man naar huis terug gaan. Haar man hadden ze hetzelfde voorstel gedaan en de volgende morgen zouden beiden de gelegenheid krijgen met elkaar te spreken. Hiervan is echter niets gekomen. Berty Munnik_Drees werd naar de kelder van het huis gebracht en moest daarna in de keuken helpen.
Die dag werden telkens opgepakte leden van de ondergrondse binnen gebracht. Berty Munnik voelde hoe hopeloos alles was. Telkens verzocht zij om een onderhoud met haar man, maar het bitse antwoord was iedere keer “Nein”. Een ogenblik zag ze hem. De kok vertelde haar, dat haar man als een gevaarlijk terrorist werd beschouwd en als zodanig ook werd behandeld. ’s Avonds zou hij naar Eerbeek worden vervoerd en toen mocht ze hem in de keuken even spreken. Maarten zag de toekomst donker in. Toch spraken ze elkaar moed in en wekten elkaar tot standvastigheid op. Berty Munnik_Drees had op dat moment haar man voor de laatste maal gesproken. Zij werd zelf nog tweemaal in verhoor genomen en bemerkte toen, dat alles verraden was.
Het valse persoonsbewijs van Maarten Munnik.
De executie
Op de avond van donderdag 12 april 1945 (Maarten was inmiddels teruggebracht van Eerbeek naar “Groot Engelenburg”) waren de S.S._ers erg onrustig en merkten beiden, dat een vreselijke beslissing nabij was. Om vier uur in de ochtend van vrijdag 13 april 1945 werden de gevangen genomen vrouwen opgehaald en aan Berty Munnik werd meegedeeld, dat een “krijgsraad” haar man had veroordeeld. Om circa kwart voor zes in die ochtend hoorde zij, dat de mannen uit hun cellen werden gehaald. Aan zijn uniform herkende ze haar man.
De mannen werden naar buiten gevoerd en enkele ogenblikken later vielen er schoten. Een half uur later werden de vrouwen naar de cellen gebracht, waarin haar mannen hadden gezeten. De mannen, die niet meer in de cellen aanwezig waren, zo werd haar gezegd, waren gefusilleerd. Om ongeveer 7 uur in de ochtend van vrijdag 13 april 1945 werden de vrouwen door de inwoners van de gemeente Brummen bevrijd. De Duitsers waren gevlucht. Twee dagen later, op zondag 15 april 1945, reden de eerste Canadese tanks Brummen binnen. De vrouw van Maarten Munnik zat op de eerste tank.
Tegelijk met Maarten Munnik werden nog vijf andere personen gefusilleerd. Ze hadden zich moeten opstellen langs het water, met het gezicht daar naar toe. Hun lichamen werden van achteren beschoten, waardoor zij voorover in het water vielen. De Duitsers lieten niet toe, dat de lijken werden geborgen. Dat gebeurde pas op de dag van de bevrijding, zondag 15 april 1945. De S.S.-ers hadden uit de gevangen genomen verzetsstrijders de verblijfplaatsen willen persen van de beide leiders van de ondergrondse in Brummen, te weten de huisarts Anton van Willigen en Mr. L.A.S.J. Baron van der Feltz. Ze werden niet verraden. Onder de slachtoffers bevond zich ook Baron van Ittersum, die als gijzelaar voor Baron van der Feltz werd neergeschoten. Baron van Ittersum was op 30 september 1944 een van de getuigen bij de huwelijksvoltrekking tussen Maarten Munnik en Albertha Hendrieka Drees.
Brief van H.M.Koningin Wilhelmina
Berty Munnik-Drees ontving destijds een hartelijke brief van H.M. Koningin Wilhelmina. Een ooggetuige heeft haar verzekerd, dat Maarten gestorven is met het hoofd rechtop. Hij heeft nimmer willen buigen voor de vijand. Op woensdag 18 april 1945 werd het stoffelijk overschot van Maarten Munnik ter aarde besteld op de algemene begraafplaats in Brummen. Zijn vriend, de majoor Hibbert van de Eerste Airborn Division, stond aan zijn graf. Deze majoor was daarvoor speciaal uit Venlo overgekomen, waar zijn onderdeel was gelegerd. Majoor Hibbert legde een krans op het graf. Op het oranje lint stond gedrukt: “Dankbare hulde aan een dappere geallieerde”.
De begrafenis van Maarten Munnik op woensdag 18 april 1945 in Brummen.
De begrafenis in Dedemsvaart
Op vrijdag 13 juli 1945 werd op de begraafplaats in Noord_Stegeren te Dedemsvaart het stoffelijk overschot van de wachtmeester Maarten Munnik met rnilitaire eer ter aarde besteld. Naast de familieleden van Maarten Munnik waren de manschappen van de groep Avereest van de Koninklijke Marechaussee met hun chef, de adjudant Duinkerken, bij deze plechtigheid aanwezig, alsmede zijn collega’s uit Brummen.
Fraaie kransen dekten de baar.
In zijn kwaliteit als voorzitter van de afdeling Avereest van de Gemeenschap van Oud-Illegale Werkers (G.O.I.W.) herdacht de godsdienstonderwijzer Jan de Jong de dappere verzetsstrijder Maarten Munnik en sprak hij woorden van troost tot de nabestaanden.
Het Maarten Munnikplein
In de vergadering van de Raad van de gemeente Brummen van donderdag 4 augustus 1949 stelden Burgemeester en Wethouders van deze gemeente voor enkele nieuwe straten achter de U.L.O.-school van een naam te voorzien en enkele bestaande straatnamen te wijzigen. Bij het zoeken hiernaar gingen de gedachten allereerst uit naar hen, die als slachtoffer zijn gevallen in de strijd van het verzet en wier namen waren vermeld op het voorlopige gedenkteken, staande voor het gemeentehuis. De namen van deze slachtoffers zijn Maarten Munnik en nog zes andere personen. Burgemeester en Wethouders van Brummen stelden derhalve in gemelde raadsvergadering onder anderen voor het plein, dat een aantal straten in de gemeente Brummen zal verbinden, de naam Maarten Munnikplein te geven.
De onthulling van het verzetsmonument te Brummen
Op zaterdag 15 april 1950, exact 5 jaar na de bevrijding van het dorp Brummen, werd door een destijds daartoe in het leven geroepen comité van Brummenaren een herdenkingsmonument ter nagedachtenis aan de gevallen verzetsstrijders in de gemeente Brummen overgedragen aan het gemeentebestuur van die plaats. Een monument, dat na de plechtigheid bedolven werd onder kransen en bloemen, waarmee de inwoners van Brummen lieten zien, dat zij niet vergeten waren en ook nooit zullen vergeten, dat de vrijheid, waarin wij leven, gekocht werd voor een prijs, die steeds hoger zal zijn dan de waarde van vrijheid, geluk en dankbaarheid. Op dit monument zijn de namen vermeld van hen, die hun leven gaven voor het vaderland, waaronder Maarten Munnik. De plechtigheid werd ingeleid door tromgeroffel, waarna een muziekkorps, bestaande uit 48 man, samengesteld uit de zes plaatselijke muziekverenigingen, drie coupletten van Gezang 282 (“Blijf bij mij Heer, want d’avond is nabij”) speelde.
Tijdens het zingen van het eerste couplet van dit gezang verrichtte Mevrouw Van Vreeswijk, als nabestaande van het eerste gefusilleerde slachtoffer uit de gemeente Brummen, de onthulling. Hierna vond de officiële overdracht plaats van het monument door de voorzitter der Monumentcommissie Mr. L.A.S.J. Baron van der Feltz.
Burgemeester Dekker aanvaardde in grote dankbaarheid namens de gehele gemeente Brummen, in al zijn geledingen, het monument, dat ontworpen was door Hans Hey uit Arnhem, die tijdens de bezetting in Brummen was geëvacueerd. De afwerking van het monument geschiedde door de beeldhouwer Grosman, in samenwerking met de steenhouwer Van Dijk. Vervolgens werden enkele ogenblikken stilte in acht genomen ter herdenking van hen, die vielen.
Gemeenschappelijk zong men daarna, begeleid door het muziekkorps, het eerste en zesde couplet van het Wilhelmus. Onder het spelen van een koraal uit de Mattheus Passion van Johann Sebastiaan Bach, defileerden tot slot van deze indrukwekkende plechtigheid, praktisch alle verenigingen, instellingen, stichtingen, alsmede een zeer groot aantal particulieren langs het monument.
Peter Makaske