Begin van de oorlog en de bezettingstijd
Er werd mij gevraagd, als oudere inwoonster van Dedemsvaart, ook eens iets over mijn herinnering aan de oorlog 1940‑1945 op te schrijven.
De Duitsers kwamen aanmarcheren vanaf de Hoofdwijk. Ze wilden bij “Arrier‑end” over de brug, maar deze ging kapot. Dus maar verder naar de Julianastraatbrug. De “grauwe” partij vestigde zich in de villa van de familie Trip en ook in Arrier‑end”, waar mijn schoonvader met zijn gezin woonde. Zijn zuster, tante Mina, woonde in een deel van “Arrier‑end”, zogenaamd “onder strodak”. Mijn schoonouders gingen toen in “onder strodak” wonen, en tante Mina ging naar De Steeg bij haar schoonzuster in, de vrouw van Bertus Ruys. Het huis “Lellingbo” wilden de Duitsers ook hebben. Ik zei: “Dat kan niet, mijn man is ziek (Hij is gauw in bed gekropen, want anders had hij mee moeten gaan). Onze dochter hoorde dat en zei gelukkig in het Deens, onze voertaal thuis met de kinderen, omdat ik Deense van geboorte ben, dat haar pappie helemaal niet ziek was!” De Duitser aan de deur liep naar boven en zei tegen mijn man, dat hij zich melden moest als hij weer beter was. Dat deed hij natuurlijk niet, maar moest toen “onderduiken”, voorzichtig in de kwekerij overdag en slapen bij mejuffr. Hartman, zuster van dr. Hartman, die aan de Moerheimstraat woonde.
De Duitsers vorderden ons huis, maar wij mochten boven blijven wonen en de keuken behouden. De Duitsers aten op “Arrier‑end”, dat zij ook in bezit genomen hadden en daar werd voor hen gekookt.
Rechts op deze foto het huis “Lellingbo”met links daarvan de boerderij. Op de voorgrond de brug over de Berend Jonkerswijk.
Ook hadden wij een onderduiker in huis, nu en dan een jongen die later bleek, dubbelspion te zijn, NSB-er en gewoon Nederlander. Hij werd later doodgeschoten. Heel veel etenswaren waren op de bon. Wij kregen dan een kaart, waar je een bepaalde hoeveelheid voor kon kopen. Zelf had ik contacten om extra “levenskaarten” te krijgen. Deze werden gebracht door een hele dikke postbode, die “slank” vertrok en mij de kaarten achterliet, die ik dan verder kon doorgeven. Zo zie je: Nood leert je vele “rare” dingen doen. Maar wij hebben het overleefd en zijn daar dankbaar voor.
Naar Denemarken
Ik wens niemand het meemaken van oorlog toe. In augustus 1945 mocht ik met een speciale bus met de kinderen naar Denemarken, via de instelling: “Red het kind”. Mijn man mocht niet mee. Wij werden aan de grens ontluisd en de haren werden er gewassen voordat wij het land binnen mochten. Wij hebben heerlijk gelogeerd bij mijn ouders en kregen volop te eten, nieuwe schoenen en kleren (want wij waren op klompen).
I.M.Ruys‑Abel