Menige lezer van dit artikel kent waarschijnlijk het jaartal 1672 van onze vaderlandse geschiedenis. 1672 wordt namelijk vaak een rampjaar genoemd. Ons land was toen in oorlog met Frankrijk, Engeland en de bisdommen Münster en Keulen. Bisschop Bernard van Galen van Münster – bij ons bekend als Bommen Berend – is in 1672 met zijn leger (vanaf Ommen via de weg langs de Ommerschans) door ons gebied getrokken en dwars door Drenthe opgerukt tot de vestingstad Groningen, waar hij strandde. Plunderend en brandstichtend is dat bisschoppelijke leger destijds opgerukt. Door toedoen van de Münsterse soldaten is onder andere de oudste korenmolen van Avereest in 1672 in vlammen opgegaan. Deze molen heeft gestaan n de buurtschap Den Kaat, vlak bij de Reest, links van de oude weg van Balkbrug naar Zuidwolde. Het rampjaar 1672 heeft ook laten zien, dat een goed functionerende waterlinie, de in het westen van ons land aanwezige Hollandse waterlinie, in die tijd een uitermate moeilijk te passeren verdedigingslinie vormde voor de vijandelijke legers.
Het hoeft ons dan ook niet te verbazen, dat men na 1672 elders in ons land is gaan denken aan het maken van een waterlinie als verdedigingsstelsel. Vooral de Staten van Friesland hebben veel moeite gedaan te komen tot de aanleg van een waterlinie, die Friesland, maar ook Drenthe en Groningen zou kunnen beschermen tegen vijanden uit het oosten. In 1681 werd een commissie ingesteld, die als taak kreeg de mogelijkheid tot het aanleggen van een waterlinie, vanaf de Dollard in Groningen tot aan het Zwartewater in Overijssel, te bestuderen en te rapporteren. Het veldonderzoek werd verricht door de landmeter Jan van Alberdingh. Het betreffende rapport telt 76 pagina’s, aangevuld met enkele kaarten, door van Alberdingh getekend. Het rapport wordt bewaard in tiet Rijksarchief in Leeuwarden, onder nummer GM 44 van de Staten van Friesland. Het geschreven rapport is vrij goed leesbaar. Bedacht moet worden, dat Jan van Alberdingh een militaire opdracht had. Hij gaat in zijn rapport dan ook uitvoerig in op de mogelijkheden tot inundatie (onder water zetten) van de betreffende gebieden, door het opstuwen van water en het aanleggen van dijken, zogenaamde leijdijken. Hij besteedt ook de nodige aandacht aan de bestaande wegen en wateren.
Echt landmeterswerk heeft van Alberdingh nauwelijks verricht. De wegen en de watergangen heeft hij niet nauwkeurig opgemeten. Hij vermeldt globale afstanden in Rijnlandse roeden (van 3, 77 meter) . Enkele getallenwaarden zijn door hem wel nauwkeurig bepaald. Dat betreft onder andere de dikte van de veenlaag op sommige plaatsen, die hij aangeeft in Rijnlandse voeten (van 31,4 centimeter) . Het meten van de dikte van een veenpakket is nauwelijks landmeterswerk te noemen. Wij zouden dat in onze tijd bodemkarteringswerk noemen. liet vaststellen van de dikte van de veenbovengrond was uit militair oogpunt wel belangrijk. Hoe dikker het veenpakket was, des te moeilijker het voor een leger werd om er over heen te trekken als dat veen door inundatie dras was gemaakt. In 1682 heeft van Alberdingh het gebied tussen liet Zwartewater en Coevorden ter plaatse bekeken en bestudeerd. Hiervan heeft hij kaart nummer 1 van zijn rapport getekend en in de tekst van het rapport uitvoerig behandeld. In het boek “Bijdrage tot de geschiedenis van Avereest” heeft J. Drent een deel van die kaart gepubliceerd, op pagina 26.
In en bij Avereest
Het veencomplex tussen het Vecht- en het Reestdal bezat in onze contreien vanouds één passage-mogelijkheid en wel vanaf Ommen naar het noorden. Volgens de kaart van van Alberdingh was er vanaf Ommen tot Witharen slechts één weg. Deze weg splitste zich bij Witharen in drie wegen. De best begaanbare weg liep over de hare (haar) van Witharen eerst oostwaarts, daarna weer over een hare noordwaarts. Volgens van Alberdingh is een hare een rille of tange van zand. Op die tweede hare, dicht bij de zuidgrens van het Katingerveld, staat een redoute getekend. De weg eindigt bij een langgerekt retranchement. Een redoute is een vooruit geschoven vestingwerk, om het hoofdvestingwerk – in dit geval de Ommerschans – te beschermen. Een retranchement is een veldschans.
De weg langs het genoemde retranchement eindigde in noordoostelijke richting bij het Muldershuis, dat is de tegenwoordige Mulderij bij Dedemsvaart. Het retranchement sloot in het zuidwesten aan bij de Ommerschans. Van Alberdingh duidt met de hoofdletter P deze weg aan op zijn kaart, alsmede ook in de tekst van het rapport.
Merkwaardig is het dat van Alberdingh in zijn rapport vrijwel niets vermeldt over de kortste weg vanaf Witharen tot de Ommerschans, die hij wel (zonder hoofdletter) op zijn kaart heeft ingetekend. De meest westelijke weg, aangeduid met de hoofd letter T, wordt vrij uitvoerig in het rapport besproken. Deze T-weg was volgens van Alberdingh destijds door de boeren van Versen (het tegenwoordige Varsen bij Ommen) over het veen aangelegd. Die boeren hadden in het zogenaamde Woeste bij Versen, gelegen ten westen van de Ommerschans (waar we thans de Ommer buurtschap Vinkenbuurt treffen), op het veen graslandpercelen aangelegd voor de hooiwinning en de boekweitakkers. Van Alberdingh duidt dat grasland aan met de term moerige weiden. Die T-weg over het veen verkeerde in een slechte staat. In het noorden gaf de T-weg aansluiting op de weg, die vanaf de Ommerschans noordwestwaarts gaat over de Kievitshaar richting Meppel. Bij Dickninge, ten noordoosten van Staphorst, passeert die weg de Reest, waarna men westwaarts Meppel en noordoostwaarts Echten kon bereiken. Op ongeveer een half uur gaans vanaf de Ommerschans had de weg over de Kievitshaar een zijweg in noordelijke richting. Die zijweg was waarschijnlijk de Schapenstreek, een eeuwenoude weg, die naar de buurtschap Den Huizen leidt. Voor Den Huizen komt de Schapenstreek uit op de van ouds aanwezige weg, die loopt over de linkeroevergronden langs het Reestdal, zowel in oostelijke als in westelijke richting.
Van Alberdingh heeft op zijn kaart de twee boerderijen aangegeven, die in 1682 in Den Huizen aanwezig waren. Zelfs bomen van de brink heeft hij er bij getekend. Hij vergat er echter bij te schrijven Ten Huijzen (Den Huizen). Op de kaart staat verder vermeld: Westerhuijzen (twee boerderijen) en Oosterhuijzen (drie boerderijen). Tussen die twee nederzettingen staat De Cotte, wat Den Kaat is (twee boerderijen). De Cotte staat waar een weg over de Reest verbinding heeft met Drenthe. Het is jammer, dat van Alberdingh in onze omgeving geen namen van wegen vermeldt. Namen zullen er al wel zijn geweest. Ik noemde bijvoorbeeld al de Schapenstreek.
Op de eerste officiële stafkaart, die in 1859 is gedrukt, staat bij een weg ten oosten van Witharen de naam “Oude Vrieschedijk”. Dijk is in onze omgeving de naam voor “weg”. Wanneer er een Oude Vrieschedijk is, dan moet er ook een Vrieschedijk of Nieuwe Vrieschedijk zijn of zijn geweest. Dankzij de notities van mijn overgrootvader J.A. Huizing, in het zogenaamde Wiekeboek (het administratieboek van de familie Huizing, inzake de Huizingerwijk, dat loopt vanaf 1842 tot en met 1918, dat in mijn bezit is), heb ik ontdekt, dat er een Vrieschedijk is geweest en ik kan zelfs met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zeggen waar die was en ten dele nog aanwezig is. Uit de aantekeningen van 1843 blijkt, dat de gezamenlijke eigenaren van Den Huizen en de Haar een nieuwe weg hebben gemaakt tot aan de Nieuwedijk en de daarvoor aanwezige (slechte kronkelende heideweg?) oude verbinding hebben vernietigd. Om de opgetreden versnippering van eigendom op te heffen is een soort grondruil toegepast. Letterlijk wordt het volgende vermeld: “De 23ste januari met elkaar de oude dijk (weg) vernietigd naar de Vrieschendijk en heeft Jan Klaas Engel van die dijk aan de oostkant van zijn veld (veld is heide) zijn aandeel ontvangen, Hendrik Smit aan de westkant van zijn veld, Jan van der Haar heeft aan de westkant van zijn veld in De Poele gekregen twintig roeden negenentwintig ellen en moet nog hebben acht roeden tweeentwintig ellen over de Vrieschedijk en Jan Naarding moet van R. Huizing en J.A. Huizing over de Vrieschedijk hebben negenentwintig roeden een el”. Deze verklaring in het Wiekeboek was ondertekend met de handtekeningen van J. Naarding, R. Huizing, J.A. Huizing, J. van der Haar, W. Smit (namens H. Smit) en J.K. Engel.
H. Smit was kennelijk nog een minderjarige eigenaar, zodat W. Smit vermoedelijk als gevolmachtigde voor hem heeft getekend. Uit het bovenstaande blijkt overduidelijk, dat er in 1843 een Vrieschedijk, die bij De Poele (die nog bestaat) langs liep. Mijn conclusie is, de huidige situatie overziende, dat de Vrieschedijk de huidige Hoofdweg (klinkerweg) door het Westerhuizingerveld heeft gekruist langs De Poele en verder westwaarts heeft gelopen. Oostwaarts liep de Vrieschedijk naar de brede zandweg van de Haar, daar waar de Haarwijk eindigt en de weg over De Haar de Haardennen in gaat. Reeds geruime tijd staat er een naambordje bij de kruising met de Hoofdweg (bij De Poele), aan de oostkant, waar De Haar op staat. Maar dat is De Haar niet, maar de Vrieschedijk. Dat bordje moet mijns inziens gaan verhuizen naar de brede zandweg over De Haar en het mag van mij worden vervangen door een bordje met daarop de naam Vrieschedijk. Maar laat men dan ook een bordje maken met de naam Schapenstreek en dat plaatsen bij het begin van die weg, tegenover Den Huizen.
J.A. Grootenhuis,