De ontwikkeling die de gemeente Avereest heeft doorgemaakt, dankt zij vooral aan de Dedemsvaart. Dit kanaal was een belangrijke levensader, met name in tijden toen het vervoer over land nog volop in ontwikkeling was. Schepen zorgden niet alleen voor de afvoer van de in het veen gegraven turf, ze verleenden ook hun diensten voor de aanvoer van de vele materialen die de jonge veenkolonie nodig had. Van alles werd aangevoerd en kwam niet volle scheepsladingen in Avereest aan. Ook stukgoed werd per schip vervoerd. Dat leverde wel eens moeilijkheden, en vertraging op; immers voor bijvoorbeeld een paar biezen matten kon een schipper niet van Genemuiden naar Avereest varen. Beurtschippers zorgden voor een oplossing van deze problemen. Tegen het midden van de 19e eeuw oordeelde men het gewenst om vanuit Avereest een beurtveer op Amsterdam in het leven te roepen. Amsterdam was ook al een belangrijke handelsplaats voor buitenlandse goederen en een regelmatige verbinding kon wel eens voordeel bieden. In haar vergadering van 5 mei 1850 stelde de Raad der gemeente Avereest een reglement en tarief voor dit beurtveer vast, terwijl de Raad der stad Amsterdam dat op 5 juni deed. Gedeputeerde Staten van de betreffende provincies moesten daarna een en ander goedkeuren. In Noord-Holland gebeurde dat bij resolutie van 27 juni en in Overijssel bij resolutie van 11 juli 1850. Alvorens echter in werking te kunnen treden, moest er in beide plaatsen nog afkondiging van worden gedaan. In Amsterdam gebeurde dit slechts één keer vanuit het stadhuis en wel op 20 augustus, terwijl er een tweetal afkondigingen plaats vonden in Avereest en wel in de kerk op de zondagen 1 en 8 september.
Het “Reglement en Tarief der Vrachtloonen voor het Beurtveer tusschen de Gemeente Avereest en de Stad Amsterdam”, zoals de volledige naam luidt, werd in Amsterdam gedrukt “Ter Stads-Drukkerij, in de Nes” en in 1850 uitgegeven. Onlangs kwam ik in het bezit van een exemplaar van dit reglement dat een vijftiental artikelen bevat en waarna alfabetisch een opsomming van de tarieven wordt gegeven voor de verschillende goederen. Aanvankelijk moet één schipper, door het plaatselijk bestuur van Avereest te benoemen, eens per 114 dagen de reis ondernemen. Wanneer blijkt dat er wekelijks of nog vaker behoefte aan een beurtveer is, dan kunnen beide plaatselijke besturen dit in gemeenschappelijk overleg regelen. Het recht van Amsterdam om de helft van de schippers te benoemen dient hierbij wel in acht te worden genomen. De tijd van afvaart vanaf Avereest is vastgesteld op donderdagmorgen om negen uur en vanaf Amsterdam op woensdagavond “op den gewonen tijd vóór boomsluiten (afsluiten van het IJ?)”. Wanneer weer en wind dit de zeilschepen niet beletten, moeten deze tijden stipt in acht genomen worden en is daarin slechts verandering mogelijk met vergunning van het bestuur van de plaats waar wordt afgevaren. De namen van de plaatsen waartussen gevaren wordt, moeten met witte “werw” aan beide zijden van het roer duidelijk leesbaar zijn aangebracht. Verder zijn de schippers verplicht hun schepen goed te onderhouden en deze jaarlijks op hun kosten door iemand, door de besturen van Amsterdam en Avereest te benoemen, te laten onderzoeken en keuren. In beide- plaatsen zullen vaste ligplaatsen voor de beurtschepen worden aangewezen. De schippers zijn verplicht op deze en niet op andere plaatsen aan te leggen.
Ook aan de bemanning werden bepaalde eisen gesteld. De schipper moest een bekwame knecht in dienst hebben, waarvoor hij in alle opzichten verantwoordelijk was. Zij waren verplicht om een ieder, met wie ze als beurtschipper te doen hadden, beleefd en bescheiden te behandelen. Dronkenschap moet worden voorkomen. Daar dit met name werd genoemd, is het mogelijk dat er onder de beurtschippers waren die een stevige borrel lustten. Een reglement en een tarievenlijst moest aan boord aanwezig zijn. Overtredingen konden een geldboete van f l,– tot f 25,–, behoudens schadeloosstelling der benadeelde partij. tot gevolg hebben. Alle goederen die werden aangeboden moesten worden meegenomen, voor zover althans dat niet schadelijk kon zijn voor de lading. Het systeem van wie het eerst komt het eerst maalt, was van toepassing. Deklast mocht alleen met toestemming van een commissaris worden vervoerd. In beide plaatsen was zo’n commissaris aangesteld. De goederen moesten door hem worden aangetekend, waarna hij op verzoek een gratis bewijs aan de afzender diende te verstrekken. Het aantekenen zelf was overigens niet kosteloos. In Avereest was de prijs die daarvoor betaald moest worden een stuiver en in Amsterdam 10 cent. Alle aangeboden goederen had de commissaris in een gedagtekend register te omschrijven, met aanduiding van de merken, de afzender, de geadresseerde, alsmede de vrachtprijs. De schipper kreeg van hem een nauwkeurige lijst van de te verzenden goederen.
Deze lijst en het register dienden beiden voor de afvaart voor akkoord te tekenen. Een andere taak van de commissaris in de plaats van aankomst was te zorgen voor een accurate bezorging van de goederen, zulks met in achtneming van de reglementen en tarieven die daarop van toepassing waren. Zodra de boot geladen was, was de schipper voor de goederen aansprakelijk. Voor eventuele schade had hij een borgtocht van f 500,- moeten stellen bij het bestuur dat hem had aangesteld. De tarieven die de schipper mocht berekenen, waren in een uitgebreide tarievenlijst vastgesteld. Hiervan mocht niet worden afgeweken, behalve in de periode van 6 december tot 2 februari wanneer een kwart meer mocht worden gevorderd. Was dit een slappe periode voor de beurtschippers en mochten ze daardoor iets extra’s berekenen of heeft het te maken met ijsgang? In het laatste geval is evenwel onduidelijk waarom de periode begin februari reeds afloopt. De tarievenlijst draagt als titel “Tarief voor het beurtveer van Amsterdam op Avereest. Vice versa”. Hieruit moge blijken dat de meeste goederen vanuit Amsterdam werden verscheept. Overigens mocht de schipper wel personen en goederen meenemen die bestemd waren voor tussen Amsterdam en Avereest gelegen plaatsen, mits er met deze plaatsen geen vaste veerverbinding was. Wat kon er zoal per beurtschip vervoerd worden en tegen welke prijs? Je kunt het zo gek niet opnoemen of het komt wel voor in de rij tussen aardappelen en zwartsel. Het zou te ver voeren alles op te sommen, vandaar dat er een willekeurige greep uit de 14 bladzijden is genomen. Passagiers werden in het ruim geplaatst en hadden 25 Nederlandse pond bagage vrij. Zij betaalden één gulden voor de overtocht. Vele soorten groenten, fruit en vis komen op de lijst voor. Een mud aardappelen, peren, appels, een mandje kersen of 50 pond amandelen gingen voor 35 cent mee.
Een ton haring, een baal noten of “castagnes”, een kist citroenen of “China’sappelen” werden voor 50 cent vervoerd. Een mand inhoudende 44 lege flessen kon voor een kwartje verscheept worden; een partij van 100 stuks voor 40 cent. Geld of geldswaarden van f 100,- of minder nam de schipper voor twee kwartjes mee,. terwijl voor iedere f 100,- of meer een kwart procent moest worden betaald. Een hond mocht voor 80 cent meevaren, een schaap voor 60 cent evenals een varken, doch indien dat vet was kostte dat een gulden en was het nog een big dan 50 cent. Voor een vet kalf moest f 1,30 worden neergeteld en voor een nuchter 40 cent, voor een koe of os en een paard f 3,50 en voor een ezel f 2,00. Het vervoer van 100 paar klompen kostte 70 cent, dat van een kabinet f 3,60 (en als dat van vurenhout was een gulden minder), van een dozijn stoven 30 cent en van een kruiwagen 40 cent. 50 pond haar nam de schipper mee voor zeven stuivers, 50 pond koehorens voor een halve gulden en 50 pond hazenvellen voor een hele gulden. Het duurste was het vervoer van een rijtuig als koets en dergelijke, namelijk f 9,00, doch voor een boerenwagen was dat maar f 3,50 en een “chais” of kar mocht al voor f 3,00 mee. Het goedkoopste tarief was één cent, maar wat had je nu aan een lege kruik.
J.W. de Weerd.