Inleiding
In de jaren dertig van de twintigste eeuw verkeerde de wereld in een economische crisis. Dit had vanzelfsprekend grote gevolgen voor de Nederlandse land‑ en tuinbouw die voor een deel steunde op de export. Export-belemmerende maatregelen door buitenlandse overheden, overproductie en achterblijvende afzet in eigen land dwongen de Nederlandse rijksoverheid tot ingrijpen. Het gevolg was een ingrijpende crisiswetgeving waarbij bedrijfstakken als de bloembollensector gesaneerd werden. Door het afgeven van teeltvergunningen werd de productie verkleind. Het gevolg was wel, dat met name de kleine boeren en tuinders financieel dermate achteruitgingen, dat het water hen aan de lippen kwam te staan. Dit werd uiteindelijk door de regering erkend en vanaf eind jaren dertig konden kleine boeren en later ook de kleine tuinders op geldelijke steun rekenen. Bij toeval zijn voor een deel van de gemeenten de aanvragen om steun bewaard gebleven.
Steunverlening
Er werden bij de steunverlening drie categorieën onderscheiden. Afhankelijk van de bedrijfsinkomsten waren dit: minder dan f 4,00, tussen de f 4,00 en de f 7,00 en tenslotte boven de f 7,00. Bij het berekenen van de eventuele steun werden eerst de theoretische netto‑inkomsten van het bedrijf vastgesteld. Hierbij werd per product de in gebruik zijnde oppervlakte met een vooraf vastgestelde factor vermenigvuldigd. De omrekeningsfactor bestond uit een bedrag per are. Aldus krijg je onder meer de volgende bedragen per één are: aardappelen 2 cent, krokussen 5 cent en nateelt groenten 2 cent. De zo verkregen bedragen werden bij elkaar opgeteld en vormden de inkomsten. Vervolgens ging men uit van een basisinkomen (f 9,00), aangevuld met een bedrag per inwonend gezinslid, waarbij de eerste twee gezinsleden niet meetelden en waar in 1940 een duurtetoeslag nog bovenop kwam. Van het dan verkregen bedrag werden de bedrijfsinkomsten, eventuele neveninkomsten en inkomsten niet afkomstig uit arbeid (bijvoorbeeld rente) afgetrokken. Het positieve verschil werd als steun uitgekeerd. Als de genoemde inkomsten bij de kwekers inderdaad betrekking hebben op netto inkomsten per week, dan geeft dat een indicatie van hoe slecht velen het gehad moeten hebben.
De groenteteelt vond (tenzij anders aangegeven) plaats op de volle grond. Het onverwarmde platglas en de onverwarmde warenhuizen werden gebruikt voor de groenteteelt.
Kleine tuinders
– Arend Bastiaan, (geb. 18‑2‑1902), Nieuwe Wijk F 344, inkomsten f 7,74,
bedrijfsoppervlakte 93,6 are: 78 are groenten, 550 ramen= 660m2 platglas,
3,1 are zandaardappelen, 3 are grasland, 1 geit en 4 kippen.
– Hendrik Bastiaan (geb. 27‑1‑1872), nevenberoep veehouder,
Hoofdvaart G 16, inkomsten f 4,88, bedrijfsoppervlakte 2.49.08 ha:
23 are groenten, 88 ramen = 108m2 platglas, 1, are zandaardappelen,
8,6 are voederbieten, 1765 are grasland, 2 koeien en 2 kalveren.
– Martinus van der Brink, bloemist en nevenberoep winkelier,
Weth. van Haeringenweg A 106, inkomsten à f 1,62, bedrijfsoppervlakte
19,70 are: 0,6 are bloementeelt op de volle grond, 10 m2 onverwarmde
teeltkas voor snijrozen, 10m2 verwarmde teeltkas voor snijrozen,
30m2 onverwarmd platglas voor bloementeelt en 2,6 are boomteelt.
Een tweede opgave vermeldt 2,7 are groenten, 1,30 bloementeelt op
de volle grond, 0,38 are verwarmde bloemenkas, 17 are onverwarmde
koude bakken voor bomenteelt, 1,50 are fruit en 3 are boomteelt en
1 are zandaardappelen.
– Theodorus Gerhardus van Elburg, De Pol H 63, postbestelling Balkbrug,
inkomsten f 2,67, bedrijfsoppervlakte 102 are: 20 ramen = 34 m2 platglas,
30 are groenten, 2,5 aardappelen en 5 are grasland.
– Lambert van der Kamp, nevenberoep landarbeider, Heinbaaswijk B 20,
postbestelling Dedemsvaart Sluis 6, inkomsten f 1,57, bedrijfsoppervlakte
96 are: 8 are groenten, 40 are rogge, 25 are haver en 25 are zandaardappelen.
– Berend Peters jr., Jud. v. Martelaan F 51, inkomsten f 4,45, bedrijfsoppervlakte
71,67 are: 54,5 are groenten en 200 ramen = 267m2 platglas. Contractteler
voor 10 are bonen voor de tuinbouwvereniging “Dedemsvaart en Omstreken”.
– Johan Coenraad Posthuma, nevenberoep venter van eigen producten aangevuld
met aankopen op de veiling, Balkbrug I 316, inkomsten f 3,21, bedrijfsoppervlakte
113 are: 11 are groenten, 105 ramen = 204 m2 platglas voor groenteteelt,
2 are bloementeelt op de volle grond, 22 ramen = 37m2 onverwarmd platglas
voor bloementeelt, 17 m2 verwarmde en 9 m2 onverwarmde teeltkas voor
potplanten, 17 are pit‑ en steenvruchten met onderteelt van groenten, bessen
en frambozen, 15 are pit‑ en steenvruchten met onderteelt van bloemen,
1 are boomteelt, en 8,5 are zandaardappelen.
– Jan Prinsen, Dedemsvaart Sluis 6 A 39, inkomsten in 1940 f 7,73, bedrijfsopper-
vlakte 97,20 are: 87 are groenten, 200 ramen = 334m2 onverwarmd en 400
ramen = 668m2 verwarmd platglas en 6 are late aardappelen.
– Antonius Theodorus Ramaker, Langewijk C186, inkomsten f 8,97,
bedrijfsoppervlakte: 100 are: 54,99 are groenten, 733 ramen = 1.200 m2
platglas, en 2,5 are fruit.
– Koob Spijkerman jr. (geb. 28‑2‑1901), boomkweker, Steenbergenswijk F 215,
inkomsten f 4,49, bedrijfsoppervlakte 45 are: 10,9 are groenten, 3,8 are
bloementeelt op de volle grond, 32 ramen=53m2 onverwarmde bakken voor
bloementeelt en 22 are boomteelt.
– Hermanus Stortelaan (geb. 16‑10‑1903), Van Rooyenshoofdwijk D 324,
inkomsten f 8,07, bedrijfsoppervlakte: 114,94 are: 87 are groenten,
369 ramen = 444 m2 platglas, 9,4 are zandaardappelen en 6 are voederbieten.
– Harm Wassens, Langewijk C 38, postbestelling Dedemsvaart 6, inkomsten f 7,63
als tuinder en f 0,40 als agent voor een zaadhandel, bedrijfsoppervlakte
90,4 are: 72,8 are groenten, 690 ramen = 840 m2 platglas en 3,8 are
zandaardappelen.
Bronnen
‑ Directie Landbouw 1882‑1957, inventarisnummer 236, (Nationaal Archief te ‘s‑Gravenhage).
Ron van Maanen