Salomo
Hallo Herman,
Een oud vrouwtje, gebogen en gerimpeld. Dat is vandaag de hoofdpersoon. Bijna niemand wist dat ze bestond. Toch denk ik nog vaak aan haar. Hoe oud zou ze geweest zijn, vijfenzestig, tachtig? Er viel geen peil op te trekken. Nog nooit had ik zo’n gerimpeld en uitgedroogd mensje gezien. Wat dat betreft had ze wel honderd kunnen zijn. De weduwe Beekman. Ze woonde in een overtollig kamertje in het huis van de smid. Aan de andere kant van de muur bevond zich het aambeeld. Het gedaver en gebonk hield, met korte tussenpozen van betrekkelijke stilte, de hele dag aan. Zes, dagen in de week. Ik vond dat verschrikkelijk lastig, want het verstoorde de conversatie met het oude mens zodanig, dat alles vaak driemaal gezegd moest worden. Vrouw Beekman had er nog de minste moeite mee. Zij was eraan gewend. Ik wende er ook aan, langzamerhand. Je kon namelijk bij mevrouw Beekman niet zomaar weglopen. Zij wilde altijd praten en dat was te begrijpen. Ze zat de ganse dag alleen in dat donkere achterkamertje (het was zoiets als wat ze in de stand noemen (“driehoog-achter”) en het zou onmenselijk zijn haar niet het plezier van een praatje te gunnen. Trouwens, ik stak er zelf ook altijd iets op, van dat babbeltje met haar. Het waren de spreekwoorden en gezegdes waarmee ze mij bij elk bezoek weer bekogelde. Het was haar tweede natuur geworden. De bijbelboeken “Spreuken” en ‘Prediker” kende ze zo ongeveer uit haar hoofd, zou je haast denken. Voor het overige was het voor iedereen een raadsel waar ze haar wijsheden vandaan haalde. Maar één ding is zeker: ze schudde ze uit haar mouw. Ze vond altijd wel een aanknopingspunt. Bijvoorbeeld: probeerde ik haar een fles wijn te verkopen, dan was haar antwoord: “De wijn maakt mal, maar weert de gal”. Als ze het woord “honing” hoorde, dan klonk het “Eet honing, mijn zoon, want dat is goed, maar veel honing eten is niet goed”.
In die tijd dat ik pas een lange broek aan had heeft ze me drie keer achtereen de volgende spreuk voorgehouden: “Als een gouden ring in een varkenssnuit, is een mooie vrouw zonder verstand”. En ik had nog niet eens verkering! Mevrouw Beekman was werkelijk onvermoeibaar in het bedrijven van haar hobby. Onder luid gebonk uit de smidse liet ze me eens weten dat “drukking van de melk boter voortbrengt en drukking op de neus bloed”. Vanwege ‘t lawaai moest ze het tweemaal herhalen, maar dat deed ze met plezier. Ze kreeg er nooit genoeg van en ze was onuitputtelijk. Ik spendeerde eigenlijk toch teveel tijd aan deze bezoeken, want veel rendement leverden ze niet op. Ze was alleen (zoals reeds eerder gezegd) en haar behoeften waren minimaal. Ik mocht al blij zijn als ik bij haar een enkele keer voor vijfentwintig stuiver aan de man bracht. Meestal bleef het bedrag van de investering onder de gulden. Hoewel ze hartelijk was en onderhoudend, ik kon daar toch niet de hele morgen blijven. Eens, toen ik wilde vertrekken naar de volgende klant (haar buurvrouw), werd juist op dat moment het volgende hoefijzer onder handen genomen. Een spektakel van jewelste. Dertien spreuken had ik al genoteerd die morgen en ik dacht dat het hiermee wel afgelopen zou zijn. Maar boven het lawaai uit riep het kleine vrouwtje me nog vermanend toe: “Zet uw voet niet te dikwijls in het huis van Uw naaste..” en wat er verder volgt, maar dat kon ik niet verstaan. Ze zal wel gedacht hebben: “Men moet het ijzer smeden als het heet is”.
Dag Herman. Tot de volgende keer.
Opa.
Amsterdam, october 1991.
Geintje
Dag Herman,
We vallen vandaag met de deur in huis, Herman, en dus met de gestichtsjongens. Ze zaten in een lange rij op de bakstenen vloer van het voorplein, met hun rug tegen de muur van het hoofdgebouw. Twintig aardappels schillende jongens van veertien tot achttien jaar, een tiende deel ongeveer van de bewoners van het R.O.G. (Rijks Opvoedingsgesticht). Twee surveillanten hielden de troep nauwlettend in het oog. Twee; de jongens hadden tenslotte allemaal een vlijmscherp aardappelmesje in handen. Ik stond bij Mevrouw Samberg aan de deur, waar ik juist aan de bel had getrokken. Dat was op enkele meters afstand van de in bruin manchester-gestoken leden van het aardappelschillersgilde. De Samburgers woonden namelijk ook in het hoofdgebouw, maar dan wel helemaal aan het begin en met een eigen ingang.
Het personeel van het Rijks Opvoedingsgesticht, omstreeks 1922/1923.
Bovenste rij van links naar rechts: Van Dijk, Van den Berg, Pasop, Scheper Sr., Snijder, J. van Veen, Stoel, Welle, ……………., Rozenburg, Schrijver. 2e rij van boven: Poffers, Leertouwer, Blankestein, Harmsen (H.), Geul Jr., Kamphuis, Wiltink, Hielkema, Terpstra, Keegstra, Sterkenburg, Pijlman. 3e rij van boven: Wittenberg, ………….. , Schotmeyer, Jonker, Leyding, Klinge, ………, …… , Van Schayk, Van der Vlist, Bolink, Harmsen (H.B.), Stegeman. 4e rij van boven: Scheper jr., Beverwijk, Frijlink, Leemans, Van der Krol, Knegt, ……….., Donkersloot, ………….., Zomer, Klaassen, Grosjée. 5e rij van boven: Grotenboers, Geys, Spoelstra, Zondag, Kamps, Tooms, ………………, De Bruin, Pijper, Witteveen, Komen,Stuffers, Everhardt, ……….., 6e rii van boven: Ploegsma, ………….., Kluiver, Van der Zee, Broekhuizen, Schmidt, Wiederholt, Westra, ……………, Smits, Gerritsen, Postma. Zittend om de tafel: Ds. Wildervank, Adj. dir. Lijsen, Wnd. dir. De Lans, ………………., Adj. dir. J. de Groot.
Was een mooie zonnige doordeweekse dag. Uiteraard. Want bij slecht weer werd het jassen van de piepers binnen gedaan en op zondag eveneens niet in de buitenlucht. Maar de buitenlucht werd op zondag wel terdege opgezocht. Dan gingen ze wandelen. Of, beter gezegd, marcheren. In groepjes van een man of twaalf, met een begeleider (die meestal op de fiets was). In hun zondagse pak van grove blauwe stof. Het wandelkostuum. En zingen dat ze deden! Miraculeus! Het schalde door de dreven. Ik zal het nooit vergeten. Vooral één lied viel bij de jongens en bij de toehoorders altijd erg in de smaak. Dat was een soort oproep om te gaan dwalen. “Op nu makkers, laat ons dwalen. Op, naar buiten heen gesneld. Naar der eiken groene zalen. Naar het open vrije veld”. Ik hoor het nog: “Naar het oooopen vrij-je-veld”. De jongens zongen het altijd buitengewoon geestdriftig, Sommige jongens raakten er zelfs zo van in vervoering dat ze bij het riviertje de Reest in het water sprongen en het aan de overkant op een lopen zetten. De begeleider keerde dan met de afgebrokkelde groep doodgemoedereerd terug naar het gesticht, waar de politieposten in de omgeving werden gewaarschuwd. Ook de burgerij bleef niet lang in onwetendheid over het voorgevallene. De gedroste jongens holden nog een poosje door, in hun natte pak, maar werden meestal nog diezelfde dag bij de directeur ingeleverd. Ja, als er een prijs van twee gulden vijftig op je hoofd staat dan kom je niet ver.
Terug nu naar mevrouw Samburg, die inmiddels had opengedaan en nog stond te dubben of ze bitterkoekjes zou bestellen of kletskoppen. De Samburgers waren anders resoluut genoeg, maar ditmaal scheen de besluitvorming moeilijkheden te geven. Dus stonden we enkele ogenblikken in gedachten verzonken naar de schillende jongens te kijken. Toen zag ik opeens het volgende: een boom van een vent van een jaar of achttien met vlammend rood haar (ik dacht eerst dat het de melkbezorger was, die met zijn handkar waarop een paar blinkende koperen melkbussen, de ambtenaren ‘s morgens van zuivel voorzag, maar die kon nog niet terug zijn, misschien was het zijn broertje) nou, dat die vent met zijn grote hand een naast hem zittend jongetje van een jaar of veertien (dus van mijn leeftijd) plotseling met zijn hoofd tegen de muur sloeg. De jongen, op niets verdacht, slaakte een gil en sloeg de handen voor het gezicht. De aardappelen vlogen her en der. Mevrouw Samburg, die niets was ontgaan, sprong van het stoepje af met de kennelijke bedoeling de onverlaat een klap op zijn gezicht te geven. Eén van de surveillanten was haar voor. Hij trok de lummel aan z’n haren omhoog en voerde hem af. Later hoorde ik dat de “rooie” was gestraft met zes dagen cachot. Toen de rust was weergekeerd konden er weer zaken worden gedaan. Mevrouw Samburg hoefde niet lang meer na te denken over haar bestelling. Het werden kletskoppen.
Ja, Herman, dat gesticht … een heel mooi gebouw. Het staat er nog steeds.
Maar je kunt er beter niet in zitten.
Groeten van Opa.
Amsterdam, november 1991
Naschrift
Op de plek waar bijgaande foto uit 1922/1923 is genomen, zaten de jongens bij mooi weer piepers te jassen. Het personeel had als taak de jongens naast een schoolopleiding, ook een vak te leren. De jongelui hadden allen een strafblad en het predicaat: “Moeilijk opvoedbaar”. Er was dus wel “werk aan de winkel.” De vakken waarin onderwijs werd gegeven waren: Smeden, schilderen, schoenmaken, timmeren, kleermaken, drukken en boekbinden. Daarnaast waren er nog opleidingen voor land-, tuin- en bosbouw. De paden en lanen in de bossen rond “Veldzicht” waren in die dagen goed onderhouden.
Jan Nijensikkens