Gemeenteraadslid in spé.
Hallo Herman,
Vandaag gaat het over politiek, Herman. Hou je vast.
Juffrouw Hendriks was de vrouw van het schoolhoofd van de openbare school in een buitenwijk van de gemeente. Toen ze mij omstreeks mijn zeventiende levensjaar begon deelgenoot te maken van haar opvattingen over vaderlandse en plaatselijke politiek was ze ongeveer veertig jaar. Een knappe, zelfbewuste vrouw, enigszins sproetig in haar gezicht (enkele spikkeltjes maar) en een schrandere blik in de grijsbruine ogen achter glinsterende brillenglazen. Krachtige gebaren onderstreepten veelal haar gepeperde uitspraken. Een toonbeeld van energie, zoals ze daar stond in de deuropening van haar bejaarde dienstwoning. Ze had de boodschappen aangepakt en naar de keuken gebracht, maar het lege mandje had ze mij nog niet teruggegeven. Dat beloofde weer een toespraakje of mogelijk zelfs weer een debatje. Ik was benieuwd waar het deze keer over zou gaan: Colijn, de S.D.A.P, of de werkeloosheid. Het pakte anders uit. “Heb je gelezen”, vroeg ze, “dat die Hitler, die pas enkele maanden aan de macht is, belangrijke volmachten heeft gekregen voor de komende jaren? We zullen nog wel meer van hem horen. Hij lijkt me een doortastend mannetje.” Natuurlijk had ik dat gelezen, maar we waren er gauw over uitgepraat. Er waren belangrijker dingen. Bijvoorbeeld de eerstvolgende gemeenteraadsverkiezingen. “Als je ‘t mij vraagt”, zei juffrouw Hendriks, “dan zou ik eigenlijk graag lid willen zijn van de gemeenteraad. Lekker werken voor je eigen mensen, in je eigen omgeving. Lijkt me heerlijk! Kijk eens om je heen en zie wat er allemaal nog gebeuren moet en verbetering behoeft. Hier, vlak voor je neus. Deze verkeersweg. Hoe vaak heb je hier al een lekke band gehad? Nog nooit? Doet er ook niet toe. Er moet onmiddellijk wat aan gedaan worden. Al dat basalt en grind. Waardeloos! Er moet een mooi geasfalteerd wegdekje komen. En aan weerskanten een fietspad! En die scherpe bochten bij de gracht eruit hè! Dan wordt het een echte verkeersweg. Nou als ik in de raad zat, dan zou ik die hardkoppen wel zodanig bewerken dat de vernieuwing op allerlei gebied als een frisse wind door de buurtschappen zou jagen. Zo, nu moet ik eerst het fornuis weer wat gaan opstoken”. Ze draaide zich om teneinde de daad bij het woord te voegen. “Dan ga ik weer eens verder”, zei ik vastbesloten. Dat was echter (en dat begreep ik ook heel goed) helemaal niet de bedoeling van Hendriks. “Nee, nee,” riep ze vanuit de gang, “mijn man komt pas om half elf voor de koffie. Tijd genoeg. Een ogenblikje!” En weg was ze.
School in de Ommerschans.
Ik vroeg mij inmiddels wel af, met welke partij deze vrouw in zee zou willen gaan. De A.R. misschien, of de CHU? Leek me niet waarschijnlijk. Hiervoor was zij te revolutionair. De communisten? Nee, daar was in deze streken geen eer mee te behalen. De liberalen? Volgens mij hield ze niet genoeg van de liberale voormannen. Ook nee dus. Grootste kanshebber leek mij de S.D.A.P. ‘k Had haar pas nog horen praten over Troelstra en gezien hoe daarbij haar ogen glansden van verering. Binnen enkele seconden was de toekomstige Thatcher weer terug op het podium, het bakstenen stoepje voor haar huisdeur. “De vraag is alleen”, vatte ze onmiddellijk de draad weer op, “welke partij’ ik moet steunen. De S.D.A.P in elk geval niet. Die is me niet vooruitstrevend genoeg. Die had allang vijf vrouwen in de raad moeten hebben. Nee, voorlopig houd ik het maar op “Gemeentebelangen”. Dat is een partij, daar kan ik nog van maken wat ik wil. En eenmaal in de raad zal ik de heren de ogen wel openen voor de actuele problemen in de gemeente. En ook voor de niet-actuele. Ik bedoel voor dat wat nog niet bestaat”. Toen stopte ze even. Blijkbaar kreeg ze in de gaten dat ik van dat laatste zinnetje helemaal niets begreep. Dus ging ze onverdroten verder: “Met wat nog niet bestaat bedoel ik onder anderen een allesomvattende ouderenzorg, zoals huizen voor bejaarden, een redelijk inkomen voor alle bejaarden en dergelijke. Ik weet wel dat dit hoofdzakelijk tot de landelijke politiek behoort, maar misschien zit ik over een jaar of acht toch wel in Den Haag. ‘t Lijkt me echter het beste dat ik het vak eerst ga leren in de gemeentelijke raadzaal. Werk genoeg. Zorg voor een betere ondersteuning van de werklozen. Daar moet veel meer geld voor uitgetrokken worden. Waar moet dat geld vandaan komen? In ieder geval moet de hondenbelasting omhoog. ‘t Margarinetijdperk heeft lang genoeg geduurd. Ook zal ik pleiten voor vrijstelling van rijwielbelasting voor ieder met een inkomen lager dan vijf en twintig gulden per week. In Den Haag zal ik er wel voor zorgen dat het belastingplaatie helemaal afgeschaft word. 0, daar komt mijn man. Nu moet ik weg, anders zit er wat voor me op. Morgen vertel ik je de rest wel. Maar die Van der Lubbe is te beklagen”. De voordeur zwaaide dicht en ik spoedde mij naar de volgende klant.
Nu, na bijna zestig jaar, verwonder ik mij er nog wel eens over dat mijn baas mij in die zeven jaren van dienstbaarheid nooit een aanmerking gemaakt heeft over te lang wegblijven.
Wat betreft de echtgenote van het schoolhoofd: men kan zich afvragen waarom zo’n vrouw zo lang en zo vaak praat met een jongen van zeventien. ‘t Kan zijn uit verveling (en dat ze bijna barstte van energie); dat de politiek haar heel hoog zat en dat ze een klankbord wilde hebben. ‘t Blijft raden.
Zo, Herman dat was het dan. Als je later ooit volksvertegenwoordiger mocht worden, dan zul je misschien nog eens aan mevrouw Hendriks terug denken.
Amsterdam, februari 1991. Tot de volgende keer,
Groeten van Opa.
Wanda
Deze keer Herman, iets over een spoedbestelling.
“Maar ik moet ze wel direct hebben”. Deze kreet hoor je tegenwoordig nogal eens in de reclame op de TV. Wij, in ons vak, hoorden dat zestig jaar geleden ook al. Bij de klant aan de deur. En dan had je maar te zorgen dat het er kwam. Meestal gebeurde dat wel. Een enkele keer liep dat wel eens uit de hand. Een paar van die gevalletjes staan me vandaag de dag nog scherp voor de geest. ‘t Is gauw verteld.
Op een zonnige ochtend ging ik als gewoonlijk de boodschappen opvragen, die in de namiddag bezorgd zouden worden. Tegen tien uur was ik bij juffrouw Groteboom. Ze was ongeveer vijftig jaar (haar man 70), een beetje spichtig en ze had een groter hoofd dan haar man. Soms stonden we lichtelijk op gespannen voet met elkaar. Ik had geen hekel aan haar, maar zij wilde veel te vaak iets “direct hebben”. En dáár had ik wél een hekel aan. Ze gaf me de boodschappen op en besloot het rijtje met: “een ons bitterkoekjes. Maar die wil ik wel direct hebben”, zei ze, “want ik krijg een vriendin op de koffie en ik heb niks in huis. Niet vergeten hoor!”, voegde ze er aan toe, want ze kende mij ook al een beetje. Natuurlijk zou ik het gevraagde direct brengen. Maar ik besloot toch eerst nog even bij haar buren de bestelling op te vragen. Misschien hadden die ook ergens haast mee en dan kon dat allemaal in één moeite door. Toen ik echter bij de buren aan de bel trok was ik zowel juffrouw Groteboom als de bitterkoekjes volkomen vergeten. Na nog een paar klanten te hebben afgewerkt kwam ik een paar kilometer verderop bij de pastorie. Bij Wanda. Ik was toen een jaar of veertien/vijftien en Wanda was twee en twintig. Wanda was het dienstmeisje van de dominee. Ze was goed uit de kluiten gewassen, had prachtig stroblond haar en de mooiste blauwe ogen van het hele land. Ik had een zwak voor haar. Dit gevoel werd nog versterkt door haar bleke gelaatskleur en het feit dat ze er nu en dan een beetje afgetobd uitzag. Ook vandaag weer. Oorzaak: de grote was. Daar was ze de hele morgen mee bezig en nu kon ze opeens niet verder, omdat ze geen blauwsel meer had. Of ik sogleich een zakje blauw wilde brengen? “Bitte, Herman. Aber schnell. Sofort!” Wie zou een dergelijke smeekbede van zijn droomprinses kunnen weerstaan? Voordat ze goed en wel uitgesproken was had ik met de zware transportfiets al rechtsomkeerd gemaakt en jakkerde ik in vliegende vaart naar de zaak terug.
Binnen de kortste keren was ik weer terug bij de pastorie, waar ik een gelukkig Wanda het felbegeerde goedje kon overhandigen. Ze toonde zich oprecht dankbaar, wat me veel deugd deed, maar ik raakte helemaal in vuur en vlam toen ze ook nog even met haar zeepsop-handen door mijn kuif woelde. Wat kon het leven toch mooi zijn. Wanda’s ogen lieten me niet meer los. Ze waren betoverend en blauwer dan honderd zakjes blauw. Mijn dag kon niet meer stuk (dacht ik).
Maar ’s middags bij juffrouw Groteboom kreeg ik er ongenadig van langs, vanwege de bitterkoekjes. En ze dreigde dat ze zich over mij zou gaan beklagen bij mijn baas. Misschien zou ze zelfs naar een andere winkel gaan. Allemaal verschrikkelijke dreigementen. Ik zat diep in de put. Gelukkig kan ik hier aan toevoegen dat juffrouw Groteboom haar dreigementen nooit heeft waargemaakt. Met geen woord heeft ze ooit over de bitterkoekjes-affaire met mijn baas gesproken. Nou ja, ik was haar ook vaak genoeg terwille geweest. Zo zie je maar weer, Herman, niet te gauw bang laten maken.
Amsterdam, maart 1991.
Groeten van Opa. (Hermanus van Eldik).
De Ned. Hervormde kerk met pastorie in Oud-Avereest.
Enkele opmerkingen
Herman wordt een beetje “misbruikt” door de vrouwen. De juffrouw van het schoolhoofd (Hendriks) vertelt over haar politieke opvattingen en rooft van zijn tijd, juffrouw Groteboom dreigt de baas in te lichten en Wanda speelt in op de zwakte die mannen nu eenmaal hebben voor het vrouwelijk geslacht. De voorzieningen waar juffrouw Hendriks voor pleitte zijn allemaal uitgekomen. De weg is geasfalteerd, de scherpe bochten zijn er uitgehaald en sinds enkele jaren ligt er ook een fietspad. Zo zien we dat deze vrouw een goede kijk had op de zaken. Zelfs de sociale problemen en de hondenbelasting hebben aan haar wensen voldaan. Of ze ooit een bestuurlijke functie heeft gehad betwijfel ik. In die tijd hadden vrouwen nog maar weinig te vertellen. Gelukkig is dat veranderd. Een bestuur zonder vrouwen is nu bijna ondenkbaar. Om onze HVA goed te laten functioneren dragen Janny en Ria hun steentje bij (we mogen wel spreken van een grote steen).
Rest mij nog u er op te wijzen dat Herman vele kilometers moest afleggen op zijn zware transportfiets. De afstand tussen de school in de Ommerschans en de pastorie in Oud-Avereest was minstens 6 kilometer. Toentertijd fietste bijna iedereen en dan vindt men dat gewoon en moppert niemand.
Mevrouw Groteboom was ook in onze slagerij een goede klant. Ik herinner me dat ze altijd een ribstuk bestelde van 3 à 4 pond. Dat waren nog eens tijden voor de slagers! U begrijpt natuurlijk wel, dat bovengenoemde namen verzonnen zijn, maar toch was er later een meester Hendriks in de Ommerschans en is aan de naam Groteboom maar weinig veranderd.
Tot de volgende keer.
Jan Nijensikkens.