De morgen brak aan, ik werd wakker en mij den Psalmist herinnerende, die zegt:
O, bij de komst van licht en dageraad,
Op ‘t zien der zon in luisterrijk gewaad,
Wordt ook de mensch door ‘t rijzend zonnelicht
Gewekt, gewenkt tot arbeid en zijn pligt”
Stond ik toen haastig op? Neen, ik sluimerde heel goedwillig weer in tot klokke acht.
Aan het verkwisten van veel tijd tot het maken van toilet heb ik mij nooit bezondigd en zoo zat ik ook hier eenige minuten later reeds in de gezellige ontbijtkamer, waar het theewater een voor mij altijd lieflijk morgenconcert gaf en eene tafel met heerlijk brood en toebehooren mij verwelkomde. Maar, eerst de pijp met de historische “twaalf blaadjes” en daarbij de courant, de Drentsche, die mij hier des morgens opzocht, trouwens wie was haar nader? En dan’t Handelsblad, de Overijsselsche Courant enz.
Dat was een genot en dat genot werd nog verhoogd door de bedrijvigheid der scheepvaart. Elk oogenblik gleed er een houten huis de ramen voorbij en dan sprong ik op en tuurde het na.
Die daar aan ‘t roer stond en die in de lijn liep en die daar op ‘t dek speelden – zij hadden de morgenzon eerder gezien en hun ontbijt beter verdiend dan ik. “Eerst twaalf blaadjes!” – de schipper had dit waarschijnlijk niet gezegd, toen de kapiteinsche het morgenbrood opgezet en het koffieketeltje in de hand had en de kinderen zouden, schalksch en hongerig als ze gewoonlijk zijn, vaders pijp wel eens hebben weggestopt, als hij, aan de ontbijttafel eerst wilde rooken en zij “zalig mogten zijn in ‘t aanschouwen”.
De Ned. Herv. kerk
Na ‘t ontbijt, dat mij zonder voorafgaande lichaamsoefening heerlijk smaakte, begon ik eene wandeling en zocht het eerst de kerk der Hervormden op, de moeder der gemeente.
Hoe velen – dacht ik – hebben binnen die muren de Boodschap van vrede en liefde gehoord – hoe velen vonden daar troost, bemoediging en sterkte als ‘t hun buiten te bang werd in de stormen en rampen des levens!
Binnen die muren werden de feesten der Christenheid gevierd, de band des huwelijks geheiligd, kinderen aan de doopvont gebragt.
Eerst alzoo naar de kerk – de moeder en voedster van het geestelijk leven.
Een pentekening van de Nederlands Hervormde Kerk te Dedemsvaart door J. Drent.
De geschiedenis van dat kerkgebouw is in korte woorden als volgt.
Toen de ingezetenen door vrijwillige giften getoond hadden, hoeveel prijs zij stelden om een eigen bedehuis te bezitten, werd de lijst dier giften onder de oogen gebragt van Z.M. Koning Willem I, met het eerbiedig verzoek om hulp.
Dit had een goed gevolg, trouwens in 1831 werd bij Koninklijk besluit voor den kerkbouw toegestaan 8800, welke som al spoedig werd gevolgd door eene tweede gift van 5000, terwijl van wege de provincie 2500 werd verleend.
‘t Geheele gebouw heeft echter meer dan 25.000,00 gekost (29).
De grond der kerk is zoo aangelegd, dat hij van den predikstoel naar alle zijden glooijend oploopt en dus ook van alle zijden naar den kansel afhelt, zoodat de zitplaatsen eigenaardig een halfrond op een gewelfden boden vormen.
Door deze inrigting is de kerk bijzonder geschikt voor spreekplaats (30).
De ontwerper van het plan was de heer Lijsen en de bouw werd toevertrouwd aan den heer Bernardus Plomp.
De eerste predikant der nieuwe gemeente, door Z.M. benoemd, was ds. A. Hissink. Hij aanvaardde zijn dienstwerk op 27 april 1834.
De eerste kerkenraad, door het Classicaal Bestuur van Zwolle benoemd, bestond uit de heeren Willem Horstra, Bonne Berends, Bernard Plomp, Willem Posthoorn, ouderlingen, en Jan Frens van Giessel, Roelof Steenbergen, Jan Keen Padding en Jan Fakken, diakenen. Die kerkeraad werd op den 23en Maart 1834 door dr. G.H. van Senden bevestigd, den dag van de inwijding der kerk, welke plegtige handeling aan genoemdem predikant was opgedragen door den Minister, belast met de generale directie voor de zaken der Hervormde kerk.
De inwijding
De inwijdingstekst was Psalm 84 en gezongen werden het 121e en 141e vers van Psalm 118, het 1e en 21e vers van Psalm 84, bij de installatie van den kerkeraad den 134de Psalm en de plegtigheid, die vereerd werd met de tegenwoordigheid van den Gouverneur der provincie Overijssel, Graaf van Rechteren, werd besloten met het zingen van het 51e en 61e vers van Psalm 84.
Het herderlijk opzigt over de gemeente werd tot den dag der intrede en bevestiging van ds Hissink opgedragen aan ds. Van Nes en ‘t vervullen der predikbeurten aan den ring van Ommen (31).
Was de inwijding van de Hervormde Kerk te Dedemsvaart een indrukwekkende plegtigheid voor al de bewoners van deze oorden – voor niemand was zij meer dan voor den man, wiens naam aan het kanaal is gegeven ‘t welk Overijssel van het Zwarte Water tot aan de Vecht bij Ane doorsnijdt, voor mr. Willem Jan baron van Dedem tot den Berg.
“Hebt gij, bewoners van deze plaats, uwe woningen vestigende op een woeste grond – zoo luidde het welsprekend woord van ds. Van Senden – de ontbering van een eigen bedehuis jarenlang gevoeld – moesten velen uwer verre en moeijlijke togten ondernemen, om het brood te vinden waarbij de ziele leeft – roemdet gij zoo dikwerf het geluk van hen, die nabij de keuken woonden, wier daken gij van verre zaagt schemeren en werd dat gemis het meest gevoeld door ouden van dagen en kranken, thans ziet gij in den gelukkige, die volgens onzen tekst de poorten van Jeruzalem binnen kwam en met een dankbaar hart in het huis zijn Gods nederzat, uw beeld.”
Daarop rigtte zich de leeraar met een gepast woord tot den Graaf van Rechteren, die veel had bijgedragen tot stichting der kerk, en eindelijk tot baron van Dedem.
“‘t Zou ongerijmd zijn – zeide hij – staande op dezen bodem, uw lofredenaar te willen zijn, want die bodem zelf, welsprekender dan eenige menschen tong, is uw lofredenaar.
Baron van Dedem
Dezen streek, die 20 jaren geleden het woeste gezigt van onafzienbare, barre moerassen vertoonde, is door uwe zorg thans grootendeels herschapen in een vruchtbaar oord, terwijl de heidegrond, die ontgonnen velden omzoomt, ter ontginning nog slechts wacht op de vlijt der menschen.
Hier, waar eeuwen lang het wild huisde of het schaap der heide een enkel grasspiertje plukte, staan woningen, waarin duizenden wonen en zich hebben vereenigd tot een belang, tot één werk.
Waar vroeger doodsche stilte heerschte, daar is thans het woelige werkzame leven – daar ziet men, op eene kunstig aangelegde vaart, schepen henenglijden, die, terwijl zij eene kostelijke brandstof anderen toevoeren, hier den ondergrond ontlasten van eene korst, die een beletsel was voor zijne bebouwing. Dat is hoofdzakelijk uw werk, van Dedem!
Het vroeger gekoesterde en geliefkoosde denkbeeld van dezen grootschen aanleg wachtte op een man, die het werk in nog grooter vorm zou opvatten en den geest van onderneming bezat, die niet wordt afgeschrikt door zwarigheden, die, een vast deel voor oogen, geene oefening, geene inspanning zou ontzien en die ‘t geen hij de roeping zijns levens achtte, ook dat leven wilde toewijden.
De krachten van dat leven hebt gij, met veel, dat men ‘het goed des levens’ noemt, moeten opofferen, maar, terwijl u veel ontzonk, dat u en uwe naastbestaanden dierbaar was, is het beeld zelf, dat in uwe jonkheid voor u zweefde, verwezenlijkt.
Geniet dan nog lang, in den voortgaanden bloei van deze stichting, vergoeding voor uwe zorgen en inspanningen en als u andere belooning is onthouden, uw naam heeft een altijddurenden roem verworven en die roem blijve van weldadigen invloed tot op de late nakomelingschap!” (32).
Noten:
29. De eerste steen voor de Ned. Hervormde kerk van Dedemsvaart is op 1 april 1833 gelegd door Coenraad Willem van Dedem, de zoon van Jan Willem baron van Dedem.
30. Zie de ronde opstelling van de zitbanken in de Ned. Hervormde kerk te Dedemsvaart.
31. Ds P.E.K.van Nes was in die tijd predikant bij de bedelaarskolonie in de Ommerschans.
32. Harm Boom heeft ongetwijfeld ook het monument voor Baron van Dedem gezien, dat in het jaar 1859 is te Dedemsvaart is opgericht bij het 50-jarig bestaan van de Dedemsvaart. Het monument heeft de vorm van een ‘naald’ met daarop een gevleugelde heraut; het staat voor ‘t Olde Postkantoor.
Wim Visscher
BIJLAGE BIJ DE REISHERINNERINGEN VAN HARM BOOM
Bijvoegsel van ds. G.H. van Senden in 1834
In 1834, bij de ingebruikname van de Ned. Hervormde kerk aan de Hoofdvaart te Dedemsvaart, verscheen een boekje ter inwijding van het kerkgebouw en ter vestiging van de Kerkelijke Gemeente geschreven door ds. G.H. van Senden. Op bladz. 58 van het Historisch bijvoegsel bij dat boekje schrijft ds. Van Senden: “De vaart, dan reeds in 1811 tot zoo ver gebragt zijnde, had zij het punt bereikt, van waar de Katinger- en Oosterhuizerveenen beginnen. Voor het oog van hem, die zich toen aldaar plaatste, breidden zich de veenen uit als eene oneffene oppervlakte, welker regterzijde aan den Hessenweg paalde, welker linkerzijde aan de heidevelden van Drenthe grensde, terwijl hij in het verschiet de torens van Heemse, den Hardenberg en Koevorden zag opblaauwen. Woest lag deze geheele onafzienbare oppervlakte, bedekt met de schrale heideplant”.
Torens in het verschiet
Heeft ds. Van Senden gelijk als hij schrijft over het @opblauwen@ in het verschiet van de torens van Heemse, Hardenberg en Coevorden? Is dat beeldspraak, of konden deze torens echt worden waargenomen op de plaats waar de schrijver zich bevond. De schrijver stelt zich voor dat hij staat aan het kanaal de Dedemsvaart, ten oosten van Balkbrug. In het jaar 1811 was het kanaal gereed tot De Pol. Kon men toentertijd vanaf de Pol de genoemde torens waarnemen? In het zelfde fragment staat dat het onafzienbare veenmoeras nogal kaal was. Hoe ver kan een mens in de verte zien? Op een heldere voorjaarsdag kan men in de verte de horizon zien.
Scherp kunnen zien
De minimale ooghoek, zeg maar de kleinste afstand tussen 2 punten die een mens nog kan waarnemen, bij goede scherpziende goede ogen is dat 2 mm op 10 meter. In de verte is dat 2 meter op 10 km. De toren van de kerk van Heemse staat op 13 km vanaf de Pol. Om een toren op die afstand te kunnen zien, moet de diameter daarvan tenminste 2,5 m zijn.
“De Heemser toren”
a. Breedte.
De Heemser kerktoren heeft aan de basis een omvang van 6 x 6 m; diagonaal is dat ca. 8 m. Vanaf de Pol ziet men die toren diagonaal vanuit het noordwesten. Immers oude kerken staan meestal in oost-west lengterichting. Die diagonale breedte van de toren van 8 m blijkt dus ruim voldoende te zijn om die Heemser toren te kunnen zien vanaf 13 km.
b. Hoogte.
Iets moet niet alleen tenminste 2,5 m breed, maar ook tenminste 2,5 m hoog zijn om dat op 13 km nog te kunnen onderscheiden. De toren van Heemse is natuurlijk veel hoger, waarschijnlijk ca. 18 m. hoog. Dat moet te zien zijn aan de Pol. Zeker als het landschap tussen de Pol en Heemse een tamelijk plat en kaal is. Kaal was het landschap in die tijd.
c. Hoogtekaart
Uitgangspunt is de Pol met een hoogte van 6,8 m boven N.A.P. Een landmeter is bijv. 1.80 m lang en heeft een ooghoogte van 1.70 m (6,8 + 1,70= 8,5 m). Het grote veenmoeras van Dedemsvaart is 6,1 à 6,5 m boven N.A.P. Men kan daar met gemak overheen kijken tot aan de einder. Maar tussen de Pol en Heemse ligt op 3 km voor Heemse, en dus 10 km van de Pol, een hoger gelegen gebied, de Klimberg in het Rheezerveld. Ook de Klimberg was destijds nog zeer weinig begroeid, alleen met heide. De Klimberg heeft een hoogte van 10 m boven N.A.P., is 1,5 m. hoger dan de ooghoogte van een landmeter aan de Pol. Ook de kerk en toren van Heemse staan 10 m boven N.A.P. De toren (18 m hoog) heeft aldus een hoogte van (10 + 18 =) 28 m boven N.A.P. Dat is 19,5 m hoger dan de ooghoogte van de landmeter aan de Pol. Dus goed te zien.
d. Hoogteverlies door de aardbolling
De ronding van de aarde geeft op het maaiveld een hoogte verlies van 13,3 m op 13 km afstand. Staande aan de Pol, anno 1811, kan men zich oriënteren op de Heemser toren, bijv een landmeter bij het opmeten van het kanaal ‘de Dedemsvaart’, hij verliest door de aardbolling op ooghoogte (van 1,7 m) geen 13,3 m/13 km, maar slechts 5,5 m/13 km. Hij zal van de Heemser toren geen 19,5 m, maar (19,5 m – 5,5 m =) toch nog 14 m zien. Dat is ruimschoots voldoende voor de bovengenoemde minimale menselijke ooghoek.
Hardenberg en Coevorden
Een zelfde berekening kan ook op de kerktoren van Hardenberg worden toegepast. Die toren staat op 14 km vanaf de Pol.
Voor Coevorden is het moeilijker om een sluitende berekening te maken. Coevorden ligt op 13 m boven N.A.P, de binnenstad van Coevorden rond de kerk ligt nog weer 2 meter hoger, de kerk staat dus op 15 m hoogte. De toren, een dakruiter, is 23 m hoog. dus (15 + 23) 38 m boven N.A.P., dat is 29,5 m hoger dan een observator (landmeter) aan de Pol. Coevorden ligt op 22 km afstand van De Pol. Op die afstand is het hoogteverlies op ooghoogte door de aardbolling 25,3 m. En er kan slechts worden gezien bij helder weer 29,5 – 25,3 m = 4,2 m (aan de Pol). Dat is nog maar net voldoende voor de minimale menselijke ooghoek op die afstand.
Uitzicht door ds. Van Senden
Begrijpelijker wordt de beschrijving in het bijvoegsel van ds. Van Senden als hij namens zichzelf spreekt. Het ‘opblauwen van kerktorens in het verschiet’ was dan niet in 1811, maar in het jaar 1834, en ds. Van Senden had het uitzicht vanuit de toren van de nieuw gebouwde Hervormde kerk aan de Hoofdvaart. Want er zal op 23 maart 1834, de dag van de kerkinwijding, vooraf of na afloop bij de bezichtiging van het kerkgebouw, wellicht gelegenheid geweest zijn om de toren te beklimmen. De afwijking van het uitzicht door de aardbolling is op die hoogte anders. Daarbij komt,dat ds. Van Senden zijn leerrede, met bijvoegsel, niet vóór de kerkwijding van de Hervormde kerk, maar pas ruim een half jaar later heeft gepubliceerd, nl. in december 1834.
Conclusie
Om kerktorens bij zeer helder weer over een open vlakte te zien “opblauwen in het verschiet” dienen ze afhankelijk van de afstand een minimale afmeting te hebben. Ds. Van Senden had gelijk voorwat betreft de kerktorens van Heemse en Hardenberg.
Ignaat Simons H
Henk Jan Krikke
Bronnen:
– G.H.van Senden: @Leerrede bij de inwijding van de Hervormde kerk aan de Dedemsvaart. Met bijvoegsel@. Zwolle 1834.
– J.Drent: “Bijdrage tot de geschiedenis van de gemeente Avereest. Dedemsvaart”, 1978. pag. 53.
– W.G. Walter: “Physiologie van het centrale zenuwstelsel en de zintuigen”. Amsterdam 1968. pag. 164.
– I.C.J Simons: Computerberekening betreffende de zichtbare hoogte als gevolg van de aardbolling. 2004.