Ga naar de inhoud

Reisherinneringen van Harm Boom (12).

Naar Old-Avereest

Van de dochter naar de moeder; dat gaat wel meer zoo, hoewel het eigenlijk niet zoo behoort. Van de Dedemsvaart naar Avereest, naar Old-Avereest, zooals de koetsier tegen mij zeide, naar het dorp Avereest. De Dedemsvaart heeft niets van een dorp, trouwens de veenkoloniën gelijken op elkander als druppelen waters. Haar aanleg geschiedde volgens een plan en toont dus regelmaat en elke kolonie presenteert zich in de lange kleeren. Zoo heeft de Dedemsvaart eene lengte van ongeveer acht uren.

‘t Hoofd wascht zij in ‘t Zwartewater”, zei een dichterlijke jonkman in den spoortrein en voegde er spottend achteraan: “‘t Helpt haar niet veel, want gebronst door het veenwater, komt zij er uit als een Zoeloe.” Een jonge juffer, die van een kostschool kwam, lachte verschrikkelijk om die aardigheid.

Mijn koetsier meende op goede gronden te mogen beweren, dat de Dedemsvaart het hoofd niet meer te Hasselt heeft, maar in ‘t ambt Hardenberg en het nu en dan erg nieuwsgierig als een 70-jarige matrone is, ook al over de grens van dat ambt in ‘t Gramsberger domein steekt. Wij beslissen niet in den twist tusschen hoofd en voeten  en haastten  ons  om maar zeer vlugtig onze opwagting te maken aan Old-Avereest.

Een  tijd lang  bleef  de vaart ons ter linkerzijde  nabij en toen wij van elkander scheidden, waren wij al spoedig in een oord, dat schier bij elken tred het koloniaal karakter aflei en weldra geheel opging in het landschap. Wij zouden ongemerkt in gedachte zijn gekomen, dat Drenthe zich voor ons ontplooide, als zich wat meer ruimte had geboden en meer wegen zonder boomen.

Een koetsje rijdt langs het kanaal De Dedemsvaart. In het pand links (Hotel Steenbergen) logeerde Harm Boom. (Schilderij van Crispijn).

Old-Avereest

Old-Avereest inderdaad, de dochter behoeft zich niet voor de moeder te schamen, trouwens zij is ook geen nuf van drie zesjes, dat den modernen neus optrekt.

Vroeger was Avereest vereenigd  met het Ambt Ommen, maar in 1818 had er eene scheiding plaats en werd zij aan Nieuw Leuzen gekoppeld, waarvan zij echter ook weder werd losgemaakt, totdat bij Koninklijk Besluit van 15 april 1836 de veenkolonie de Dedemsvaart één met haar werd. Avereest zoo bleef de naam der gemeente (54).

Gaan  wij in  gedachten een  paar eeuwen terug, dan vinden wij Avereest gecombineerd met Ommerschans en in 1638 dacht men er ernstig over om de kerk van Avereest in de Schans te plaatsen. De Avereesters, die zich niet zonder verzet laten ontnemen wat hun  toekomt en waarop zij prijs stellen, protesteerden met kracht en klem tegen het plan, ‘t welk hen Zondags in de Schans zou brengen en zoo was het einde der “hooge overwegingen”, dat 1665 én de schans én Avereest een leeraar verkregen tot 1685. Toen behaagde het de “wijze heeren” om Avereest en de Schans weer te vereenigen, totdat ook deze hernieuwde combinatie voorgoed werd ontbonden. Avereest heeft nu een eigen leeraar en zal dien ook wel behouden (55).

Prijzen voor Avereesters

Van  kerkelijk op wereldlijk  gebied overstappende en met onze gedachten in ‘t laatst der vorige eeuw vertoevende, ontmoeten wij hier den  bouwman  Jan Alberts, door den economischen tak van de Nederlandsche Huishoudelijke Maatschappij te Haarlem met een eereprijs  bekroond  en wel voor de beste vliezen wol aan gezegde Maatschappij uit Overijssel toegezonden. Waren de Avereesters van die dagen en met regt, trotsch op hun dorpsgenoot, ook in deze eeuw kwam de naam van het dorp op veler lippen. De Maatschappij van Landbouw  te Amsterdam vereerde den landbouwer W.J. Westerhuis met den prijs der verdienste op zijn ingezonden antwoord met teekeningen voor het bouwen van doelmatige en minder  kostbare woningen, schuren en stallen, op nieuw te ontginnen woeste gronden. Men ziet hieruit, dat de “bovenste verdieping” onder de Avereesters  niet leeg was en het tegenwoordige geslacht heeft dat meublement als erfgoed in eere gehouden.

Alles wat ons oog hier, ‘t zij in den naasten omtrek, ‘t zij in ‘t verschiet, ontdekte, teekende welvaart en als de Avereesters  niet zooveel  waarde  hechten aan het woordje “old”, zou men het gerust kunnen schrappen. Alles wat wij hier zagen toonde netheid en welvaart en de boerenwoningen lachten ons uit de verte toe met moderne voornaamheid.

Was mij de tijd gegund geweest, dan zou ik de vrijheid genomen hebben om er eens eene binnen  te  treden, overtuigd, dat in  het dorp der Albertsen en der Westerhuizen een vreemdeling wel een oogenblik gastvrijheid zou vinden.

Bezoek aan het kerkje

Nu echter was het: voorwaarts! en daarom verzocht ik zelf den koetsier, om onzen viervoet, die niet alleen  lustig draven kon, maar het ook deed. Niet al zijn broeders met hetzelfde talent zijn steeds bereid om daarmede te woekeren en op de eene of andere wijze bekend te maken dat ik haast had. Zoo stapte ik dan ook binnen den tijd, die er toe staat om uit “de city” van Dedemsvaart aan de dorpsherberg te Avereest te komen, aan die herberg uit en terwijl het paard in een emmer met kristalhelder putwater keek en de koetsier in een bescheiden glaasje met gloeiïend vergif, bezocht ik even het kerkgebouw, dat open stond en eene wit-kuur onderging.

Kerk met pastorie in Oud Avereest.

‘t Ligt zeer romantisch, overschaduwd door eiken geboomte en de natuur verleent het eene vriendelijk standplaats. Het inwendige is net en getuigt van de goede zorg van het kerkbestuur.

De man, aan wie de restauratie was toevertrouwd, was zoo beleefd mij ook even de cathegiseerkamer, aan de kerk palende, te laten zien en met genoegen vertoefde ik hier een oogenblik.

Aan den muur hing eene kaart van Palestina en eene bijbelkaart en ook de namen der predikanten, die hier de “blijde Boodschap” verkondigden, ooit tot de wereld gebragt, waren op een papier geschreven, in een lijstje gezet en dat aan den wand gehangen.

Dat gaf mij eene goede gedachte van den leeraar der gemeente, naar ik meen ds. Germs, trouwens  aanschouwelijk onderwijs in de Bijbelsche geschiedenis  niet in de cathegiseerkamers wordt het gegeven. Regt tot het vermoeden had ik dus, dat hier, in dit eenvoudig vertrekje, een verstandig man  jongelieden zou vormen, die eens met eere kunnen optreden als lidmaten der Protestantsche Kerk.

Die verwachting heeft te meer grond, daar ook de school te Avereest, aan wier hoofd de heer Jalink, een bekwaam onderwijzer is geplaatst, aan de cathegiseerkamer zeker leerlingen zal geven, wier hoofd en hart ontvankelijk is voor het goede woord der Kerk (56).

Vertrek uit Avereest

Nog een ogenblik stond ik te Old-Avereest voor de kerk en deed aan mijzelve de vraag: “Is de moeder ook trotsch op de dochter, die op enige afstand van haar zulk een weidsche naam draagt en geeft zij gaarne wat deze nodig heeft, Ja, wat de jonkvrouw ook, tot bescheiden pronk, vragen mag!” “Laat ons uwe paarlen en juwelen eens zien?” vroeg men eens aan een moeder en zij wees op hare kinderen. Is de schoone Dedemsvaart ook het edelgesteente van Old-Avereest en is zij erop gesteld dat het zoo worde geëncadreerd, als de waarde erven dat eischen mag? Ik kan natuurlijk op die vragen geen antwoord geven, maar als ik het oog liet rusten op de nette boerderijen in deze omtrek gelegen, dan zou ik wel toestemmend kunnen antwoorden.

Einde.

Noten

54. Harm Boom drukt hier de lengte van de Dedemsvaart uit in een tijdsduur: Acht uren. Hiermee wordt acht uren gaans bedoeld. Een uur gaans staat voor ongeveer 5 kilometer. De afstand, die men in acht uren lopend kan afleggen, bedraagt dan circa 40 kilometer. De Dedemsvaart vormde in die tijd al enkele tientallen jaren lang een verbinding tussen het Zwartewater en de rivier de Vecht. De afstand tussen, deze beide wateren vormt, gemeten langs de Dedemsvaart, dan ook ongeveer 40 kilometer.

Het kanaal De Dedemsvaart van Hasselt tot Ane.

Tegen deze achtergrond moet ook worden beschouwd de door Boom weergeven dichterlijke duiding en discussie over het “Hoofd” van de Dedemsvaart. Immers ligt de bovenloop (het boveneind – ‘hoofd’) van de Dedemsvaart bij Gramsbergen en de benedenloop (‘voeteneind’) bij Hasselt.  

De voormalige marke van Avereest was in vroegere eeuwen een deel van het schoutambt Ommen en Den Ham. De eerste keer dat Avereest als naam van een gemeente opduikt was in het jaar 1815. In dat jaar werden namelijk de schoutambten Avereest en Nieuwleusen samengevoegd tot een afzonderlijke nieuwe gemeente. Al enkele jaren later, in 1818, werden deze beide schoutambten weer gesplitst in twee zelfstandige gemeenten. Dit was het begin van de gemeente Avereest. In 1836 werd besloten dat met ingang van 1 januari 1837 de veengedeelten van de gemeenten Ambt Ommen en Ambt Hardenberg bij de gemeente Avereest werden gevoegd. Dit betekende een aanzienlijk gebiedsvergroting en aanmerkelijke toename van inwonertal van deze gemeente.

55. In 1832 werd in de bedelaarskolonie ‘De Ommerschans’ een Ned. Herv. kerk met pastorie gebouwd. De eerste predikant die hier stond was Ds. P.E.K. van Nes.

56. Opmerkelijk is hier de uitweiding van Harm Boom over de landbouw in Oud-Avereest. Landbouw had bepaald niet zijn voorkeur. Hij schreef het liefst en het meest over de ontwikkeling van veengebieden en over chemische industriële toepassingen van turf en veen. Daar verwachtte hij het meeste van. De landbouwer Willem Jans Westerhuis (1767-1849) werd geprezen om zijn (winnende) tekeningen van doelmatige bouw van woningen en veestallen op nieuw te ontginnen woeste gronden. Westerhuis woonde op het eeuwenoude erve Westerhuis, even ten noorden van Oud-Avereest. Eigenljk waren er twee erven Westerhuis. Op dat andere erf woonde Arend Telen Westerhuis. Het erve Westerhuis werd al in 16e eeuw in de leenregisters genoemd. In 1662 werd het halve erve Westerhuis door Drost en Gedeputeerden van de Landschap Drenthe (de toenmalige eigenaar) overgedragen aan Rutger baron van Haersolte van Haerst en heer van Oosterveen. Deze was de toenmalige bezitter van de havezate Oosterveen te Nieuwleusen. Nog weer later was er sprake van een neef Rutger van Haersolte tot Westerhuis. Het is evenwel niet duidelijk of hij dat ‘tot Westerhuis’ ontleende aan het gelijknamige erve. Het zou echter wel passen in de toenmalige politieke strategie van de Van Haersoltes om hun macht te vergroten door vermeerdering van hun bezit aan havezaten. Overigens is het erve Westerhuis nimmer als havezate verschreven. Bovengenoemde landbouwer Willem Jans Westerhuis was niet alleen een ontwerper van boerderijen, maar tevens landontginner. De meeste van zijn gronden lagen bij de boerderij en in het gebied tussen de Reest en de weg naar de grens met de gemeente Staphorst. Ook bezat hij een groot deel van de zogenaamde Kivietshaar. Zijn schoonzoon Jan van der Haar (1802-1855) getrouwd met Jentje Willems Westerhuis, zou de ontginning van woeste gronden op nog veel groter schaal voortzetten. Diens gronden lagen vooral in het Huizingerveld aan de noord- en zuidkant van het kanaal “De Dedemsvaart”.

Het prachtige landschap langs de Reest.

Naar het noorden toe strekten die zich uit tot de Nieuwedijk. Zie voor het grondbezit van de families Westerhuis en Van der Haar: Kadastrale Atlas Overijssel 1832, kaartenmap Avereest en Gramsbergen, kaart A nrs. 3 en 5 en kaart B, nrs 1, 2 en 3; Jan van der Haar was jarenlang raadslid van de gemeente Avereest. In een krantenbericht, naar aanleiding van zijn overlijden in 1853, werd hij geprezen om ‘zijn onvermoeide pogingen om de arbeidende klasse door landontginningen brood te verschaffen; de woeste gronden, die voor geen verbetering vatbaar schenen, zijn door zijn zorg in vruchtbare akkers, weilanden en bouwland herschapen’. (Zwolse Courant van 9-4-1853). Kort na zijn overlijden werd tot zijn nagedachtenis door de weduwe aan de Ned. Herv gemeente van Oud-Avereest een zilveren avondmaalsbeker geschonken. In die tijd was het oude, uit de middeleeuwen daterende kerkje, vervangen door een nieuw kerkgebouw. Het bekende schoolhoofd van Oud-Avereest, Jan Naarding, was getrouwd met Heiltje van der Haar. Zij was een zuster van Jan van der Haar. De ‘ondermeester’ Albert Jalink stond ook bij hem aan school. Hij volgde later Naarding als schoolhoofd op. 

Wim Visscher  

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest