Ga naar de inhoud

De naam Avereest.

Geen naam evenaart in duidelijkheid die van het dorp en het kerspel Avereest. De kaart spreekt immers overduidelijke taal: ze toont ons de plaats aan de Reest, vanuit Drenthe bekeken over de Reest gelegen. De oudste vorm (anno 1360) luidt “in den kerspel van der Overreesten”. De streektaal spreekt over als áver en naar oude spellingstraditie werd dit geschreven als aver. Dit schreef wijlen dr. Jan Naarding uit Assen. Hij voegde er aan toe: “Zo toont ons de kaart thans Avereest (Averreest), anno 1421 het kerspel ter Auerreesten en wij vertalen het met “over de Reest”. Zo vinden we het bijvoorbeeld in Moerman, Nederlandse Plaatsnamen III, regel 3: “Averreest: aver= over”

Tot het moment, dat dr. Naarding nader op de naam Avereest in ging, was hij het volmaakt met Moerman eens. Maar een kleine vondst heeft mij ongelijk doen bekennen, aldus Naarding en we volgen hem verder. Op twee plaatsen is in de tweede helft van de twaalfde eeuw de kolonisatie zuidelijk van de Reest begonnen, namelijk bij de voorde in de oude weg door het Zuidwold van Drenthe, thans de hoofdroute Hoogeveen-Zuidwolde-Ommen, alsmede bij een kleinere voorde in het pad Ruinen-De Wijk-Dalfsen. Uit deze kolonies is het kerspel “in Resta” (anno 1217) gevormd. Anno 1263 heet het “in Resten” en in 1283 “in parrochia Resten”. Men kan hier Resten zien als zwakke datief van Reste, geschreven Resta, doch misschien schuilt er ook een pluralis (meervoud) in, want een stuk van 1287 spreekt over “bominibus de Restene inferiori” en het bedoelt daarmee uitsluitend de tweede kolonie, die we sedert anno 1421 kennen, met de huidige benaming, ‘t kerspel “der IJhorst”, 1431: van den luhorst, 1438: van de IJwhorst, dit is IJhorst. Dit is wat in 1287 wordt genoemd Reste inferior, Nederreest. In tegenstelling daarmee heeft de rest van de “parrochia Resten”, stroomopwaarts gelegen, de naam Overreest (=Avereest) gekregen. Die term hebben wij het eerst genoteerd gevonden in 1361, te weten “in den kerspel van der Overreesten”, in 1386: in den kerspel toe Overreest en in 1421: in de kerspelen ter Auerreesten en der IJhorst”.

Jongere gegevens zijn volgens dr. Naarding onnodig. Hij staaft dat met de volgende omschrijving: “De twee-eenheid Averreest-Nederreest is verdwenen, doordat het laatstgenoemde kerspel al spoedig geregeld genoemd is naar de plaats waar zijn kerk stond: de IJhorst. Daardoor kwam Averreest als het ware in de lucht te hangen, vandaar de spelling Avereest. Men heeft die weliswaar doorzien, doch niemand heeft bij de verklaring van die naam gebruik gemaakt van de oude oppositie met Neder-, die inderdaad blijkt te hebben bestaan”

Dr. Naarding noemde het merkwaardig, dat men anno 1373 in de buurt van het voormalige Nederreest het goed ter Nederlanchorst ontmoette, in 1375 to der Nederlaneghorst geheten. Hier is echter van een Aver- of Overlankhorst geen spoor te vinden. Beiden zijn sindsdien geheel verdwenen. “Het, bewijst ons hoe moeilijk de huidige vormen ons voeren tot een juiste reconstructie van de vroegere, de basis voor een betrouwbare verklaring”, aldus dr. Naarding. Naarding stelt, dat voor de naam Lankhorst de gebleken verdwijning van de genoemde samenstellingen gelukkig geen bezwaar is. “Maar toch verheugen we ons over het bewaarde Nederlankhorst, daar het onze vertaling van Reste inferior door Nederreest kan bevestigen”

In zijn “atlas” besteedde Van der Aa (uiteraard) ook aandacht aan Avereest, “een gemeente in Zalland, provincie Overijssel, in het arrondisement Zwolle, grenzende in het noorden aan de provincie Drenthe, in het zuidwesten aan Nieuw-Leuzen, in het oosten aan de gemeente Hardenberg, in het westen aan Staphorst en in het zuiden aan Ommen”.

De venen, die tussen Avereest en Ommen lagen, hebben meer dan eens aanleiding tot geschillen over de grensscheiding gegeven. “Deze gemeente, die vroeger met het Ambt-Ommen vereenigd was, doch in 1818 daarvan afgescheiden en met Nieuw-Leuzen vereenigd werd, bevat thans, na ook van Nieuw-Leuzen te zijn afgescheiden, behalve het dorp Avereest de buurschappen de Veldhoek, Oosterhuizen, ten Kotten of ten Kate, ten Huizen, de Groote Oever, de Kleine Oever, de Weeme en Westerhuizen. Ingevolge Koninklijk Besluit van 15 april 1836 is in dat jaar de veenkolonie Dedemsvaart met deze gemeente vereenigd, die toen met 1.123 bunder van Ambt-Hardenberg, en 2.514 van Ambt-Ommen vergroot werd, zoodat zij thans 7.566 bunder grond bevat en ongeveer 5.100 inwoners telt, die meest in de veenderij en in de landbouw hun bestaan vinden. Men heeft er twee hervormde kerken, een rk-kerk en vijf scholen”.

Van der Aa meldt ook het volgende: “In het jaar 1781 werd aan den onder deze gemeente wonenden Bouwman Jan Alberts door de Oeconomische tak van de Nederlandse Huishoudelijke Maatschappij te Haarlem een ereprijs toegewezen, voor de beste vliezen wol aan gezegde Maatschappij uit Overijssel toegezonden. In het jaar 1831 werd door de Maatschappij voor Landbouw te Amsterdam den te Avereest wonenden landbouwer W.J. Westerhuis een prijs van verdienste toegekend op zijn ingezonden antwoord en teekeningen tot het bouwen van doelmatige en minst kostbare woningen, schuren en stallen op nieuw te ontginnen woeste gronden”. Het dorp Avereest of Overeest, zooals het genoemd wordt, omdat het ten aanzien van Drenthe aan de overzijde van de Reest gelegen is, ligt negen uur noord ten oosten van Deventer, 2 1/2 uur noordnoordwest van Ommen, vijf uur oost ten noorden van Zwolle en vijf uur zuidoost van Meppel. In de kerk van de hervormde gemeente Oud-Avereest, die 700 zielen telt, onder welke ook de bewoners van eenige nabijgelegen huizen in de provincie Drenthe gekend worden, was voor de reformatie een vikarij. Zij wordt door eenen predikant bediend, wiens beroep eertijds aan de Ridderschap van Overijssel, namens het Zwartewaterklooster, stond, maar thans eene koninklijke collatie is”. De gemeente behoort tot de classis Zwolle en de ring Hasselt. In het jaar 1630 werd (Oud-) Avereest met de Ommerschans gecombineerd en acht jaren later werd zelfs in bedenking genomen om de kerk van Avereest naar de Schans te verplaatsen. Dit kwam echter niet tot stand. In het jaar 1663 gaf men integendeel aan iedere plaats weder eenen afzonderlijken leeraar, hetwelk evenwel slechts twintig jaren duurde, daar de beide plaatsen reeds weder in 1685 gecombineerd werden. Sedert eenige jaren zijn zij echter weder gescheiden, hebbende thans ieder eenen afzonderlijken predikant”.

De RK-statie, die tot het aartspriesterdom van Zalland en Twenthe behoorde, telde ruim 600 zielen. De kerk werd door een pastoor bediend. De school werd door een gemiddeld aantal van 90 leerlingen bezocht. Aansluitend noteerde Van der Aa: Avereest (schans te), voormalige schans in Zalland. Hij verwees voor de rest naar Ommerschans, waar we de volgende omschrijving vonden: “Ommerschans, voorheen de schans te Avereest, voormalige schans, thans bedelaars- en strafkolonie van de Maatschappij van Weldadigheid in Zalland, provincie Overijssel, arrondisement en zeven uur ten noordoosten van Deventer, gemeente en een uur ten noorden van Ommen. Deze schans, welke aangelegd was teneinde het stroopen der Spanjaarden te beletten, was in 1628 eene redoute, welke men in overweging nam om met vier bolwerken te vergrooten. Later is zij door den beroemden Coehoorn aanmerkelijk verstrekt”.

Toen in het jaar 1787 de Raad van State aan de Staten van Overijssel weigerde dit gewest “van het noodige geschut en van krijgsbehoeften te voorzien, waren de leden van het defensiewezen er op bedacht, om dien voorraad uit de Ommerschans te bekomen. Te dien einde gaven zij last aan de bevelhebber van het exercitiekorps te Zwolle om een kapitein en een twinigtal schutters derwaarts te zenden, ten einde er tot nader order in bezetting te blijven. Een dergelijk bevel zonden zij naar Vollenhove, ten gevolge waarvan zich een officier en twintig schutters uit dat stadje mede derwaarts begaven, om zich onder de bevelen van den Zwolschen kapitein te stellen. Voorts gelastten zij aan Prins, majoor en kommies aan de Ommerschans, het kommando aan dien Zwolschen bevelhebber over te geven. De majoor was echter niet te bewegen om met zijne bezetting in de dienst en bescherming der Staten van Overijssel over te gaan en niet dan gedwongen gaf hij de sleutels over.

Eenige der soldaten en artilleristen traden in de voorgeslagen nieuwe dienst. De voorraad van krijgstuig en krijgsbehoeften bestond uit vierentwintig, meest metalen, stukken kanon, twee mortieren, kogels en bommen. Ook ontbrak het geenszins aan buskruid. Op al hetwelk de gelastigde heeren zoodanige schikkingen maakten als zij ter verdediging van het gewest best oordeelden.

De later verlaten schans werd in 1824, “met de daarin gevonden wordende gebouwen en daartoe behoorende gronden”, door ‘s lands regering aan de Maatschappij van Weldadigheid in vruchtgebruik gegeven, “teneinde de bedelaars en landloopers daarin op te nemen, terwijl er voor een zeker aantal bedelaars een contract gesloten werd”. Van der Aa: “Men stichtte hier een gebouw van ruim een halve morgen (ongeveer 5 v.r.) oppervlakte en de luiaards en ledigloopers werden opgepakt en derwaarts gebragt. Na alle de van tijd tot tijd ontslagenen bevinden er zich nog ruim duidend, behalve zesentachtig, die nog tot straf aldaar verblijven. Want deze kolonie kreeg weldra nog eene ruimere bestemming: zij werd eene strafplaats voor onzedelijke, liederlijke meisjes en voor onwillige, ongehoorzame kolonisten. Deze laatsten werden hier, door berooving hunner vrijheid, door meerdere ontbeeringen en strengere vordering tot arbeid, voor hun slecht gedrag gestraft, maar ook, bij betuigd berouw en geblekene verbetering, wederom naar hunne vorige hoeven verplaatst”. “Het gesticht is inwendig in twee delen gescheiden. Links zijn de zalen voor de mannen, regts die voor de vrouwen, alsmede eene voor de kinderen. De keukens zijn in de hoeken der zalen en de opzienerswoningen in het midden of in sommige hoeken der zalen, met eenen afzonderlijken ingang. Elke voormalige bedelaar, thans kolonist, heeft zijne eigene zitplaats op de banken, die langs den muur loopen. Onder deze zitplaats heeft hij eene lade en daar boven hangt zijne hangmat, welke des avonds naar beneden gelaten wordt. Op het middenplein is aan elke zijde een afzonderlijk gebouw, met twee werkzalen. Aan de manzijde zijn weefgetouwen en op de bovenzaal werkplaatsen voor kleeder-, schoenmakers, enz. Aan de vrouwenzijde wordt gesponnen en er is boven een vertrek voor naaisters, enz. Hiertoe gebruikt men de vrouwelijke kolonisten, welke geen veldarbeid kunnen verrigten. Zij, die sterk genoeg zijn, moeten op het veld werken. In de kinderzaal worden de kinderen van de weinige gehuwde kolonisten opgenomen, zoodra zij kunnen gaan, opdat zij de ouders niet van hun werk zouden houden. Zij zijn door een schut afgescheiden van het binnenplein der vrouwen. Boven de achterpoort vindt men het magazijn van kleeding, zijnde de kleedingstukken door de kolonisten zelve vervaardigd, vooral, gedurende den wintertijd”.

Van der Aa schrijft in zijn “atlas” ook: “De hervormden, die er zijn; maken eene gemeente uit, welke tot de klassis van Zwolle en de ring van Ommen behoort. De eerste, die in deze gemeente als eigen predikant het leerambacht heeft waargenomen, is geweest Pieter Eliza Karel van Nes, die in het jaar 1832 herwaarts kwam en in het jaar 1836 naar Rouveen vertrok. De kerk, den 9 mei 1824 ingeweid, heeft eenen toren, doch geen orgel. De rk, die er wonen, onder welke 250 communikanten, maken eene statie uit, welke tot het aartspriesterdom van Zalland en Drenthe behoort en door eenen pastoor bediend wordt. Men heeft hier eene school, welke, tweemaal daags, door de kinderen bezocht wordt. Des avonds moeten niet alleen de jonge lieden, die des daags op de akkers werkzaam zijn, maar ook de volwassenen deel aan het schoolonderrigt nemen, met dien verstande, dat op den eenen dag de mannen en op den anderen de vrouwen zich ten dien einde vereenigen”.

Willem Wind

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest