Peter Nijhof, uit Nieuwegein, die ter gelegenheid van de opening van de tentoonstellingen over het industrieel erfgoed vrij uitvoerig stil stond bij het themajaar, verzorgt ook een colum in het tijdschrift “Erfgoed van industrie en techniek”. In het eerstvolgende nummer heeft zijn bijdrage als kop “De gashouder van Dedemsvaart”. We maken graag gebruik van de gelegenheid om Nijhof’s colum ook hier af te drukken.
De gasfabricage is één van de bedrijfstakken, die in de jaren ’60 en ’70 net als de steenkoolwinning in Zuid-Limburg in een luttel aantal jaren van het toneel is verdwenen. De meeste bedrijfsbebouwing is gesloopt, net als de gashouders. Ter gelegenheid van de opening van de reizende provinciale tentoonstelling Industriëel Erfgoed in Overijssel op 3 april werd bekend gemaakt, dat er op particulier initiatief een aparte stichting is opgericht om deze “laatste der mohikanen” gerestaureerd en herbestemd de 21e eeuw in te loodsen. Publiciteit in het kader van dit jaar van het industriëel erfgoed kan daarbij een steun in de rug betekenen.
De gasindustrie bereikte in ons land een hoogtepunt in 1920, toen er,maar liefst 33 particuliere en 200 gemeentelijke gasfabrieken waren. Met de na-oorlogse introductie van het aardgas viel het doek onverwacht snel over de gasfabrieken. In 1951 werd Coevorden als eerste gemeente op het aardgasnet aangesloten. Nog geen twintig jaar later werd, in 1970, de laatste gasfabriek gesloten. Een speciale rijksschadevergoedingsregeling stimuleerde de gemeenten om de vaak uitgestrekte gasfabrieken snel met de grond gelijk te maken. Omdat de milieuwetgeving nog in de kinderschoenen stond werd dikwijls direct na de sloop op de sterk vervuilde bedrijfsterreinen woningbouw gepleegd. Sinds de jaren ’80 betaalt een enkele keer de vervuiler, maar meestal de samenleving de prijs van deze dadendrang: miljoenen om de vervuilde ondergrond ter plekke alsnog schoon te maken of te vervangen.
Ondanks de ruime subsidies zijn overigens niet alle gasfabrieken volledig gesloopt. Een enkeling vormt nog een herkenbaar complex, zoals de Westergasfabriek in Amsterdam en van andere resteert een poortgebouw, bedrijfshal of directeursvilla. Uit een recent gepubliceerde branchestudie van het Projectbureau Industriëel Erfgoed (PIE) blijkt overigens, dat van verrassend veel gasfabrieken nog gebouwen bewaard zijn gebleven.
Ronduit zeldzaam zijn echter de gashouders geworden; enorme stalen constructies, waarin het gas werd opgeslagen. Er waren gashouders in een grote verscheidenheid: droge- en natte gashouders met verschillende afdichtingen, bolgashouders, etc., van uiteenlopende omvang. Grotere gasfabrieken telden meer dan één gashouder. Van deze het stadsbeeld beheersende gevaarten zijn er ook maar weinig overgebleven. Zo’n 25 stuks, inclusief restanten, volgens de inventarisatie van het GIAG, Genootschap voor Industriëel Archeologisch Geinteresseerden in NO-Overijssel en ZO-Drenthe, getiteld “Gashouders. Opgang en neergang” (1990). Eén van de weinige complete telescopische ofwel uitschuitbare gashouders staat in Dedemsvaart, in het werkgebied van het GIAG. Deze gashouder uit 1932, met een capaciteit van 700 m3, is eind jaren ’70-begin jaren ’80 omgebouwd tot drukregelaar, door middel van verzwaring van de ballast. In 1987 verloor de gashouder ook deze functie, is sindsdien werkeloos, fnaar verkeert toch nog in een behoorlijke conditie. Een onderzoek in 1994 door een gespecialiseerd bedrijf, in opdracht van de gerneente Avereest, wees uit, dat de algehele conditie nog uitstekend is, maar dat plaatselijk herstelmaatregelen nodig zijn en schilderwerk in algemene zin, om tot duurzaam behoud te komen. Bescherming als rijksmonument is in procedure, dus juridisch lijkt de toekomst ervan verzekerd. De opgave van nu is tweeledig: zorgen voor een stevige groot onderhoudsbeurt én een passende herbestemming. Om hierin te voorzien is vanuit het GIAG en de Historische Vereniging Avereest een aparte stichting opgericht, met als doel bescherming van de gashouder als rijksmonument en het verwerven van geld voor de restauratie er van.
Samen met de aangrenzende, al gerestaureerde drie kalkovens met leshuis beschikt Dedemsvaart over een industriëel-archeologisch complex, dat met recht uniek voor ons land mag worden genoemd.
Peter Nijhof/Willem Wind