Drenthe is lange tijd door een steeds weerkerende wateroverlast geplaagd geweest, vooral in zijn laag gelegen randgebieden. De ontginning van het middenplateau en de vervening van de uitgestrekte veenmoerassen hebben dit probleem nog vergroot. Eerst met de komst van de waterschappen bleek het mogelijk om de wateroverlast daadwerkelijk te bestrijden’. Dit is een gedeelte van de tekst, die op de achterzijde staat van het in 1984 verschenen boek ‘Drenthe en zijn waterschappen’ van G.A.Coert, ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Drentse Waterschapsbond. In een ander boek van Coert wordt het begin van de waterschappen gesignaleerd. Het was overigens in 1855 begonnen met het oprichten van veenschappen. In 1864 werd het veenschap Kerkenbovenveen, van 760 hectare (later wordt 840 hectare genoemd), een feit. Het lijkt mogelijk vreemd dat die nogal van de Reest verwijderde streek toch raakvlak met die rivier heeft. Bijzondere omstandigheden waren dan ook aanleiding voor het oprichten van dit veenschap. De eigenaren van de venen in dit gebied kregen in 1844 een concessie (vergunning) tot vervening. De hoogteligging van de zandondergrond maakte dat het gebied meer behoorde tot het stroomgebied van de Reest dan dat van de Hoogeveensche Vaart. De gronden waterden af naar de Reest op een peil van 6 meter + NAP. Voor de afvoer van de turf waren de gronden evenwel aangewezen op het zesde pand van de Hoogeveensche Vaart, met een peil van 11,32 meter + NAP. Het gevolg van deze constructie was, dat de wijken, die het gebied ontsloten, van kaden waren voorzien. Die reikten tot drie meter boven het maaiveld. Bij het verlenen van de vergunning was deze situatie onderkend en was voorgeschreven, dat ter bescherming van die kaden een bepaalde breedte veen langs de kaden gehandhaafd moest worden. In 1864 werd echter geconstateerd, dat door het ontbreken van iedere bestuursmacht bij de ondernemers de voorwaarden van de vergunning niet konden worden nageleefd. Doorbraken van de kaden en het verlies van de gestoken turf waren hiervan het gevolg. Het provinciaal bestuur heeft geoordeeld met het oprichten van een veenschap aan dit euvel het hoofd te kunnen bieden.
De Vereenigde Polders van Nijeveen en Kolderveen was in 1863 het eerste Drentse waterschap. Paardelanden-Schrapveen was in 1869 het tiende. De gronden in Drogteropslagen, Paardelanden en Vuile Riete werden het werkgebied van Paardelanden-Schrapveen. Het doel van dit schap: het verbeteren van de waterafvoer, het beschermen tegen overstroming vanuit de Reest en waar mogelijk bevloeien mogelijk maken. De omvang werd 553 hectare. Ir.Jacob Petrus Havelaar kreeg van 1878 tot 1888 de leiding van de toen recent een feit geworden provinciale waterstaat van Drenthe. Hij heeft zich onder andere heel intensief bezig gehouden met de afwatering in de provincie. In 1880 bepleitte hij bij Gedeputeerde Staten verbetering te brengen in de slechte waterstaatkundige toestand. Hij schreef over ‘de ellendige toestand van de Reest, ..’ Als oorzaken van de gebrekkige situatie noemde hij de onvoldoende onderhoudstoestand van de riviertjes en de waterlossingen en daarnaast de voortdurende toename van het af te voeren water, door de alsmaar verdergaande verveningen en ontginningen. Havelaar kreeg een afwijzend antwoord. Hij mocht zijn denkbeelden wel uiteen zetten en proberen daar een kostenbecijfering (bij benadering) bij te geven. Dat laatste lukte hem niet. De provincie had trouwens ook maar beperkte financiële mogelijkheden. Ook het reglement op het beheer van de waterlossingen was een struikelblok, want dat was op het in stand houden gericht en niet op het verbeteren er van. Havelaar werd in 1988 minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid in de regering Mackay. Als minister heeft hij ook geprobeerd verbetering van de riviertjes in oostelijk Nederland te bereiken, zo mogelijk met steun van het rijk. Rijkswaterstaat kreeg opdracht plannen voor een betere afwatering uit te werken. Dat betrof onder meer de Reest. De tussen 1890 en 1893 uitgewerkte plannen waren degelijk en gebaseerd op terreinwaarnemingen. Het doel was dat bij de grootste zomerafvoer de oeverlanden niet meer blank mochten komen te staan, bij geringe afvoer mocht de waterspiegel niet zodanig dalen dat de oeverlanden zouden verdrogen en het inscharen (het gebruiken voor vee) van de oeverlanden moest zo veel mogelijk worden voorkomen. Het plan voor de Reest ging uit van f 140.000,-. In dat bedrag was ook een aantal bruggen begrepen. De regering viel en daarmee verdween ook de motor achter de plannen. Het provinciaal bestuur van Drenthe heeft er zich verder niet druk voor gemaakt.
In 1884 werden de waterschappen Alteveer en Zuideropgaande een feit. Het provinciaal bestuur ondervond bijzondere moeilijkheden en problemen bij de oprichting. Veelvuldige klachten over de slechte toestand van de wijken en kanalen, alsmede het eigenmachtig afvoeren van water naar lagere kanaalpanden was in 1872 reeds aanleiding geweest om te proberen de gronden in een veenschap onder te brengen. De gemeente Hoogeveen belegde er een hoorzitting over. De eigenaren bleken niet voor een veenschap te voelen. Zij lieten met grote meerderheid horen voor twee waterschappen te voelen. Waterschap Alteveer, ten westen van Riegshoogtendijk, zou 1.160 hectare omvatten en waterschap Zuideropgaande, ten oosten van de Riegshoogtendijk, 980 hectare. Over de noodzaak beide waterschappen op te richten was wel eenstemmigheid, maar het afwateringsplan leverde tal van bezwaarschriften op. De bezwaren betroffen vooral de afvoer van het water uit de lage gebieden van de beide schappen, via de Braambergersloot en door het waterschap Kerkenbovenveen, naar de Reest. De bezwaren waren afkomstig van de waterschapsbesturen Kerkenbovenveen en Paardelanden-Schrapveen, de grondeigenaren in het Reestgebied, de Drentsche Kanaalmaatschappij en veel particuliere eigenaren. De beide schapsbesturen en de Reestboeren waren bang voor een toename van de wateroverlast en het bestuur van de Kanaalmaatschappij vreesde dat door verlies aan water de bevaarbaarheid van de Hoogeveensche Vaart in het geding zou komen. Het provinciaal bestuur kwam maar gedeeltelijk aan de bezwaren tegemoet. De gronden in het waterschap Alteveer, die niet op de Hoogeveensche Vaart konden afwateren, werden via de Zuidwoldiger waterlossing naar een lager kanaalpand afgevoerd. Het Zuideropgaande-water werd maar ten dele via de Braambergersloot naar de Reest afgevoerd. De rest ging door het waterschap Alteveer naar een lager pand van de Hoogeveensche Vaart. De onderlinge afhankelijkheid en de gemeenschappelijke belangen van de schappen Alteveer, Zuideropgaande en Kerkenbovenveen waren bijzonder groot. Twee jaar na het oprichten van beide eerstgenoemde schappen ondernamen Gedeputeerde Staten stappen tot samenvoeging. De besturen wilden daar echter niet van weten en men bleef zelfstandig. De oprichting van het waterschap Drogteropslagen vloeide in 1893 voort uit de omstandigheid, dat bij de oprichting van het schap Zuideropgaande het water uit dat gebied via de Braambergersloot naar de Reest werd afgevoerd. Deze toevoer van extra water naar de rivier veroorzaakte overstroming van de oeverlanden. Daar de verbetering van de Reest de krachten van de initiatiefnemers te boven ging ontsproot het plan om de stroom te bekaden. De afwatering van de gronden zou door een evenwijdig aan de Reest te graven waterleiding moeten worden verzorgd. Deze waterleiding werd met een grondduiker onder de Braambergersloot doorgebracht en mondde verder benedenstrooms weer in de Reest uit. Drogteropslagen werd 360 hectare. In 1921 werd dit schap een interprovinciaal waterschap. De in Drenthe en Overijssel gelegen Reest werd ter plaatse onder toezicht van het waterschapsbestuur gebracht. Zestien van de 390 hectare lag in Overijssel. In 1916 werd het waterschap De Slagen opgericht. De verbetering van de afwatering en de ontsluiting van de gronden lagen ten grondslag aan het oprichten van dit schap. De Boven Egge en de Beneden Egge voerden vanouds het overtollige water uit het gebied naar de Reest. Hiertoe moest het water uit De Slagen het waterschap Paardelanden-Schrapveen passeren. Dit schap maakte bezwaar tegen het oprichten van De Slagen, daar men een grotere wateroverlast voor de Reestlanden vreesde. Ten behoeve van de vervening verzorgde het Westersche Wijkje de watergemeenschap met het kanalenstelsel van het schap Kerkenbovenveen. De omvang van De Slagen werd 760 hectare. In 1914 besloten de Overijsselse en de Drentse Staten tot het oprichten van het interprovinciale waterschap Het Meppelerdiep. Er lag 532 hectare aan de Overijsselse en 566 hectare aan de Drentse kant. Het schap heeft nooit aan zijn doel kunnen beantwoorden, omdat het te klein was. Het gemaal bij Zwartsluis zou nog zestig jaar op zich laten wachten. In de winter 1915-1916 hadden de lage delen van Meppel weer onder water gestaan en moesten daar woningen worden ontruimd. Tijdens de hooioogst van 1916 stonden de oeverlanden langs het Meppelerdiep, de Reest en de Wold Aa onder water; de hooioogst ging (weer eens) verloren. De Drentse Staten meenden alleen verbetering te kunnen bereiken door het bemalen van het Meppelerdiep, maar er was ook twijfel en eerst moest er maar eens een kostencijfer op tafel komen.
In 1929 werd het interprovinciale waterschap Het Meppelerdiep opgeheven. Tegelijkertijd werd een interprovinciaal schap met dezelfde naam opgericht. De toenemende aanvoer van water naar het Meppelerdiep was oorzaak van herhaaldelijk voorkomende overstromingen van de oeverlanden aan het Meppelerdiep, de Wold Aa en de Reest. Er waren niet alleen overstromingen in de winter, maar steeds vaker werd de hooioogst door hoog water bedreigd. De eigenaren van de oeverlanden wilden daar een einde aan. In 1928 werd een proef genomen met een zomerbemaling van het Meppelerdiep. Het resultaat was gunstig; aanleiding om een nieuw waterschap op te richten, met als doel een vast zomerpeil van 1 mei tot 1 oktober op het Meppelerdiep. Het had in 1956 een omvang van 964 hectare. Al die gronden gingen niet over naar Benoorden de Dedemsvaart toen Het Meppelerdiep op eigen verzoek in 1964 werd opgeheven. Het grootste deel van het gebied lag in Overijssel. Het ontstond omdat Hasselt en Zwartsluis niet langer water uit het Meppelerdiep wilden (wat alleen in de winter gebeurde). Het provinciaal bestuur van Overijssel keurde dat standpunt af, maar Hasselt en Zwartsluis werden wel in het gelijk gesteld. Het tweede Meppelerdiep heeft, zo valt uit de archiefstukken op te maken, feitelijk alleen maar op papier bestaan. De slechte afwateringstoestand van de gronden ten zuiden van de Hoogeveensche Vaart, in Hollandscheveld, Alteveer en Veeningen gelegen, was in 1956 aanleiding tot het oprichten van het waterschap Riegmeer. Dit schap heeft geen eigen hoofdafwatering. De voorbereiding tot de aanleg van een scheepvaartkanaal van Meppel naar Emmen en de plannen ten aanzien van de Reest weerhielden de provincie om meer gebied dan bovenstaand onder het schap te laten vallen. De oppervlakte werd 10.150 hectare. De waterschappen Alteveer en Zuideropgaande werden tegelijk opgeheven. Al in 1958 werd Riegmeer uitgebreid met de gronden in het noordwestelijk deel van waterschap Zwinderscheveld, Oostopgaande en het veenschap Coevorder- en Dalervenen. Een belangrijke uitbreiding werd in 1959 een feit, door de toevoeging van het Drentse deel van het stroomgebied van de Reest. De afwatering in dit gebied was bijzonder slecht en herhaaldelijk ging de hooioogst verloren. Het beweiden van de gronden was alleen in droge perioden mogelijk. De in het gebied gelegen waterschappen werden opgeheven. Met de toevoeging van het Reestgebied kreeg Riegmeer een oppervlakte van ongeveer 20.000 hectare.
Het oudste waterschap van Overijssel is het waterschap Salland, dat zijn naam ontleende aan het veel grotere landschap of kwartier van die naam, waarvan het een deel was. Het bestond al toen het centrale gezag er zijn goedkeuring aan hechtte in de vorm van een ‘dijkbrief’, in 1308 uitgegeven door de bisschop van Utrecht. (‘De waterstaat in Overijssel’ in het boek ‘Overijssel, aspecten en perspectieven’). Het in 1308 uitgevaardigde dijkrecht had betrekking op de rechter IJsseloever vanaf bijna Deventer tot bij Wilsum. Later werd de noordgrens enigszins gewijzigd (Egbert Egberts in ‘Wie water deert die water keert’): eerst bij de vaststelling van het dijkrecht van Mastenbroek aan het einde van de veertiende eeuw en nadien bij het dijkreglement van 1835. Het oude dijkrecht van Salland heeft als richtsnoer gediend bij de vaststelling of uitvaardiging van rechtsregels voor andere Overijsselse waterschapsorganisaties, als onder andere voor Mastenbroek (1390). Mastenbroek omvatte oorspronkelijk een veel groter gebied dan het latere waterschap Mastenbroek. Het bestond uit de lage landen langs de Zuiderzee, het Zwartewater, het Meppelerdiep en de Reest. Het Meppelerdiep is ontstaan uit de samenloop van een aantal stroompjes, die zich bij Meppel verenigden. ‘Vroeger heette het naar één dezer, de Reest’ (Overijssel, aspecten en perspectieven.) Het Meppelerdiep is in de loop van de jaren kunstmatig verruimd en ook afgedamd. Aangehaald wordt ook, dat de waterstanden in het Meppelerdiep meer dan eens zo hoog waren, dat Meppel en het gebied boven die plaats (veel) wateroverlast ondervonden.
Voor het voedingsgebied van de Lutterbeek en de Reest werd bij statenbesluit van 8 november 1884 het waterschap De Lutterscheiding een feit. Het omvatte binnen de gemeenten Avereest en Ambt-Hardenberg ongeveer 800 hectare (een andere bron spreekt van 1.050 hectare). In het westen was de Ongelukkige Wijk de grens en in het oosten de Lutter Kerkdijk. De taak was het bevorderen van ‘een geregelden afvoer van het binnenwater bevorderen en tegen overlast beschermen, voor zo ver dat niet door de provincie gebeurt’. Het schap telde vijf bestuursleden. Dat was ook het geval met waterschap De Schuine Sloot, dat bij statenbesluit van 14 juli 1910 werd opgericht. Het bestreek ongeveer 2.000 hectare binnen de gemeenten Hardenberg en Gramsbergen. Afvoer van binnenwater, met behulp van bemaling, was de hoofdtaak, maar ook beveiliging tegen overstroming van de Lutterhoofdwijk en de wijken, alsmede tegen overstroming uit de sloten en wijken van de Drentsche Kanaal Maatschappij. Aanleg van wegen en bruggen behoorden eveneens tot de taken. Een gebied tussen de waterschappen Het Heemserveen (grenzend aan De Lutterscheiding) en De Schutwijk viel niet onder een waterschap. Hun noordgrens was de Dedemsvaart. Ook het gebied ten noorden van de Dedemsvaart tussen Sluis Zeven en Balkbrug viel niet onder een waterschap. De Schutwijk werd per 18 november 1903 opgericht en de aankondigingen gebeurden onder andere via kerkespraak. Op 10 november 1959 werd, naar aanleiding van een statenbesluit, afgekondigd dat het waterschap Het Ommerkanaal vanaf 1 januari 1960 ging functioneren. Het betekende tegelijk de opheffing van de waterschappen Arriërveld, Beoosten Het Ommerkanaal, Het Heemserveen, De Lutterscheiding, de Saamswijk, De Schuine Sloot en De Schutwijk. Maar ook gronden in De Krim, ten westen van Het Heemserveen en De Schutwijk, tussen de Langewijk en de Dedemsvaart en langs de noordkant van de Vecht, tussen Junne en Ommen, kwamen nu binnen een waterschap. Meerdere opgeheven schappen verzetten zich vruchteloos tegen het verdwijnen. Het Ommerkanaal bestreek delen van de gemeenten Avereest, Gramsbergen, Hardenberg en Ommen. De oppervlakte werd ongeveer 12.500 hectare.
In 1957 had zich een concentratie voltrokken waaruit waterschap De Bovenvecht ontstond. Toen verdwenen de acht waterschappen De Molengoot, Holtheme, Radewijk en Baalder, De Meene, Rheezer- en Diffelerveld, Anerveen, Bruchterveld en Beerzerveld. Het Ommerkanaal en De Bovenvecht gingen per 1 januari 1991 op in De Vechtlanden, dat een omvang van ongeveer 35.500 hectare kreeg. Het werkgebied bestrijkt (delen van) de gemeenten Avereest, Den Ham, Gramsbergen, Hardenberg, Ommen en Vriezenveen. Waterschap Het Westerhuizingerveld grensde aan de noordkant over een grote lengte aan de Reest. Het 3.065 hectare grote schap werd in 1922 een feit, terwijl het in 1961, als gevolg van concentratie, werd opgeheven. Al in 1919 werd er een comité gevormd uit belanghebbende ingezetenen uit De Wijk en IJhorst, die probeerden de toestand van de gronden in het Westerhuizingerveld te verbeteren. Met name stond een betere weg voor ogen. Van 1922 tot 1926 was er een voorlopig comité ter voorbereiding van het op te richten waterschap Het Westerhuizingerveld. In 1926 kwam er een voorlopig bestuur, dat in 1928 door een definitief bestuur werd opgevolgd. De taak was de afvoer bevorderen van het binnenwater, afwaterend naar de Reest en de Dedemsvaart. Maar ook de aanleg en onderhoud van wegen behoorden tot de zorg. Het Westerhuizingerveld bestreek gedeelten van de gemeenten Avereest en Staphorst. Buurman van Het Westerhuizingerveld was het waterschap Hasselt en Zwartsluis, dat per 1 januari 1884 ging functioneren, met een omvang van 13.640 hectare, dat veel voorgangers had gekend, waaronder het tweede dijksdistrict in Overijssel. De taak was: ‘om door de noodige werken de daarin gelegen gronden en gebouwen tegen waterbezwaar te beveiligen en het toezicht uit te oefenen over de openbare wegen’. Het schap bestreek delen van de gemeenten Zwartsluis, Zwollerkerspel, Hasselt, Nieuwleusen en Staphorst en kende een dijkgraaf, vier heemraden en acht hoofdingelanden als bestuur. Het ging per 1 januari 1962 op in het waterschap Benoorden de Dedemsvaart.
Benoorden de Dedemsvaart ging functioneren vanaf 1 januari 1962. De omvang werd 18.540 hectare. Het telt binnen de gemeenten Avereest, Hasselt, Nieuwleusen, Staphorst, Wanneperveen, Zwartsluis en Zwolle (vroeger Zwollerkerspel) vijf kiesdistricten. Het bestuur bestaat uit een dijkgraaf, vier heemraden en veertien hoofdingelanden. De wijziging van de provinciegrens tussen Staphorst en Meppel bracht een gebied van Staphorst binnen Drenthe. Dit gebied behoorde tot het Overijsselse waterschap Benoorden de Dedemsvaart, dat door deze verandering in 1964 een interprovinciaal waterschap werd. Toen De Vechtlanden een feit werd was het aantal waterschappen van 78 (in 1956) tot negen teruggebracht. Dat aantal loopt nog verder terug. Intussen hebben op 15 maart 1993 de algemene besturen van de waterschappen Benoorden de Dedemsvaart, De Noorder Vechtdijken en De Vechtlanden besloten te streven naar samenwerking met ingang van een nader te bepalen datum (De Sallander van 17 maart). Tevens is overeen gekomen op administratief en beheers-technisch gebied zo veel mogelijk samen te werken. Ter voorbereiding van de fusie is een projectgroep ingesteld. Door het samen voegen ontstaat er een waterschap met een oppervlakte van ruim 70.000 hectare. Het is nog maar de vraag of het provinciaal bestuur van Overijssel hiermee wil volstaan en uiteindelijk toch niet voor een nog groter geheel kiest. De provincie koos uiteindelijk voor een veel groter geheel, in de vorm van het waterschap Groot Salland. De Vechtlanden gaat ook op in een (veel) groter geheel, dat de naam Vecht en Velt krijgt.
Willem Wind