Ga naar de inhoud

De Reest vaak bedreigd. 7

De bisschop van Utrecht wilde in de eerste helft van de twaalfde eeuw, toen hij zich als landheer met deze streek ging bemoeien, de landrug noordelijk van de Reest, produktief maken. Huizing: ‘Misschien wilde hij hier trouwe onderdanen, ter afgrendeling van het gebied van de Heer van Rune. Die had in de loop van de jaren steeds meer macht gekregen en voelde zich steeds minder afhankelijk van de verre bisschop. Hij werd door de bisschop in 1411 tot de orde geroepen’. Huizing vervolgt: ‘Misschien dat bisschop Hartbert toen ontdekt heeft wat voor een aantrekkelijk gebied er lag tussen Ruinen en de Reest’. Het produktief maken van de landrug betekende een eerste ‘volksplanting’ uit het zuiden. Gebeurde dat in het Uutlo, Utlo, of (later) Odlo (het eenzame, onbewoonde lo) en nog weer later Nolde? Dat was een punt waar de verbinding met Ruinen, de weg vanaf de Reest, kon worden beheerst’. Uutlo lag op niet zo grote afstand van Drucht, het huidige Drogt. In 1316 was er sprake van ‘het huis te Drucht’, mogelijk het eerste stenen huis in Zuidwolde. Steen was in de Middeleeuwen een zeldzaam materiaal en dus zeer kostbaar. Steen werd dan ook alleen gebruikt voor de bouw van een kerk of van een versterkt ‘huis’. Huizing: ‘Zo’n ‘versterkt huis’ kan ook het ‘huis te Drucht’ zijn geweest; een soort fort om de toegangsweg naar Ruinen af te sluiten. Herinnert de buurtnaam Fort misschien aan de versterking die Drogt eens is geweest? Of moeten we bij Fort denken aan een verwijzing naar de ‘voorde’, naar de doorwaadbare plaats in de Reest, die vroeger in de verbinding naar het zuiden lag?’ Nolde moet na Drogt tot de oudste buurtschappen van Zuidwolde worden gerekend. Het werd later zelfs een marke, naast Drogt, Ten Arlo, Steenbergen, Linde, Bloemberg, Bazuin, Kerkenbosch, Veeningen en Schottershuizen. De oostelijke helft van de oude marke Nolde heet, als gevolg van de invloed van de boeren van Drogt in de marke Nolde, Drochteropslagen (tegenwoordig is de ch door een g vervangen). Uutlo, Utlo of Odlo is ook een steunpunt geweest voor de ontginning van het veengebied in het zuiden van het kerspel langs de grensrivier de Reest, van Schrapveen (veen van Schrappe), de Paardelanden (waarin paarden werden gehouden) en de Geezenkamp (herinnert aan een heel oud woord dat ganzenweide betekent). Uutlo lag ook niet ver van de doorwaadbare plaats in de Reest, die aansloot op de voetweg dwars door het veen naar Ommen.

In 1692 was er een grensconflict tussen de marken van Nolde en Linde, dat zich ruim een halve eeuw, tot 1743, heeft voortgesleept. Het begon met een klacht van de markegenoten van Linde, dat ze door die van Nolde werden belemmerd in het graven van turf bij Schrapveen. Die van Nolde hadden de turf van de Lindegers voor een deel in stukken geslagen en voor een deel weer in de kuil gesmeten. En dat, terwijl de boeren van Linde dit veengebied al jaren in gebruik hadden, meldt Huizing. De Lindegers brachten op een gegeven moment, om tot een oplossing te komen, ook een oud zeer naar voren: de bewoners van Schrapveen, waar toen nog maar twee boerderijen stonden, zouden de grens geschonden hebben door boekweit te zaaien, over de scheiding heen. Degene, die dat op zijn geweten had, had deze overtreding met ‘enich taback’ van de Lindegers afgekocht. De Lindegers kregen uiteindelijk gelijk waardoor dit omstreden gebied in hun marke kwam te liggen. Er is tussen de marken van Linde en Lutten een (reeds omschreven) turf- en boekweitoorlog geweest, die in 1718 tot een grensregeling leidde. De scheper van Drogt trok met zijn schapen regelmatig over de uitgestrekte markegronden, die liepen tot aan de Reest. Dat leidde in het midden van de zeventiende eeuw tot de naam Schotterhuizen. De scheper hield zijn kudde ‘s nachts namelijk bijeen in ‘schotten’, een omheining van palen en hekken. Het eerste huis dat bij deze ‘schotten’ werd gebouwd was de scheperswoning. De ene dag vertrok hij van de ‘schotten’ naar het oosterhok, een schaapskooi, die de Drogter boeren dicht bij de Reest hadden gebouwd. De volgende dag trok de kudde weer richting ‘schotten’. Dat gebeurde ook nog in het begin van de zeventiende eeuw. Toen werd ook het veen in Drogteropslagen aangesneden, werd het oosterhok verplaatst en dat was het begin van een nieuwe buurtschap.

De ontvening van Drogteropslagen sloot aan op die aan de andere kant van de Reest. Daar kwam het werk van mr.Willem Jan baron Van Dedem tot Den Berg tot stand: het graven van een kanaal door onafzienbare veengebieden, de latere Dedemsvaart. Door financiële problemen lag het graven van 1825 tot 1828 en van 1830 tot 1844 volledig stil. De verveners in Hoogeveen waren vooral in 1830 woedend. Zij hadden heel veel belang bij het gereed komen van de Dedemsvaart, omdat zij de afwatering van hun veengronden daar reeds op hadden geprojekteerd. Pal langs de provinciale grens was men de laatste jaren bezig geweest met het graven van een wijk. Ter hoogte van Uiterste Oord, het meest zuidoostelijke punt van de gemeente Zuidwolde, zou die wijk in de Dedemsvaart moeten uitmonden. Huizing schrijft dat men bij de aanleg van die wijk veel pech heeft gehad. De dammen waren steeds weer doorgebroken. Daarom was men hier gaan spreken van de Ongelukkige Wieke of Ongelukkige Wijk. In 1830 kwam deze wijk gereed. Daarbij werd de Lutterbeeke -één van de voedingsstroompjes van de Reest- doorgesneden. Op Lutter gebied werd de naam Lutterbeeke voorlopig gehandhaafd. Later sprak men van de Beeksche Gruppe. Aan de westzijde, op Zuidwolder gebied, verdween de naam Lutterbeeke en sprak men voortaan van de Reest, aldus J.H.Kleine Staarmann in ‘Historie van Lutten en Slagharen’. Hij noemt het onterecht te stellen dat door de aanleg van Ongelukkige Wijk de monding van de Reest werd verlegd. In 1839 kwam er een einde aan de ‘wilde vervening’ in Drogteropslagen. Op verzoek van de burgemeester hadden verschillende verveners een vergunning tot vervening bij Gedeputeerde Staten aangevraagd, die vlot werd verleend. In 1601, bij het nauwkeuriger omschrijven van de ‘karckenpacht’, duikt de naam Voelerijt (later Voeleriete, nu Vuileriete) op. In 1829 werd er Vuile Rijte geschreven. In 1632 behoorde tot het erf, dat zorgde voor de predikantsinkomsten, ‘sevendehalff dachwerck hoylant, gelegen op die Reeste’. De Reest komt in 1843 onder meer ter sprake in een koninklijk besluit, over het beslechten van een oud geschil over de kerkelijke grenzen met Avereest. ‘Voortaan behoorden ook de Reestlanden behalve burgerlijk nu ook kerkelijk onder Zuidwolde’, laat Huizing lezen.Hij geeft van een groot aantal plaatsen en streken in Zuidwolde, waarvan er diverse aan de Reest grenzen, de betekenis weer, die -soms wat aangevuld- hier volgt: Reest: in 1181 sprak en schreef men Resta. Het woord a betekent water. Het eerste lid zou kunnen wijzen op een met rijshout beplant waterig grondstuk. In 1428 sprak men van Reestenstroom, in 1452 van Reesten en in 1469 van die Reeste; Drogteropslagen: herinnert aan de tijd, dat dit nog markegrond was van de boeren van Drogt. Een slag of een opslag was een langgerekt perceel, zoals dat werd verveend; Braamberg (of Broamberg): de heuvel waarop de broam (de brem) groeide. Al eeuwenlang een herkenningspunt in het uitgestrekte veen en wellicht ook een oriëntatiepunt voor landmeters in de zeventiende eeuw. In deze omgeving lag ook de meerstal, waar de Reest begon dan wel vanuit werd gevoed; Vuileriete: moeilijkheden met waterafvoer in het lage land waren vaak het gevolg van dichtgroeien van de beek of de riete. Men kreeg dan een ‘voele riete’. Die naam was in 1601 in Zuidwolde al gemeengoed; Geezenkamp: misschien de herinnering aan een oude ganzenweide. ‘Geezen’ kan volgens dr.J.Naarding het oudfries-angelsaksische meervoud zijn van een woord dat gans betekent. Ganzen is in het Engels geese; De Kiefte: de naam van een oud erf in het Reestgebied; misschien afgeleid van de aanwezigheid van veel kieviten (kieften); Paardelanden: een aparte hoek diende vroeger als gemeenschappelijke paardeweide; Vogelzang: in 1498 was er al sprake van de Vogelsanck. Wijst op een bosrijk gebied met veel zangvogels. Navraag door mij in de streek leerde dat de boerderij Vogelsanck in Schrapveen heeft gestaan; Schrapveen: de naam Schrappinckvene, in 1570, wijst op afleiding van de Friese persoonsnaam Schrappe; Den Oosterhuis: een oude streek- en hoevenaam in het Reestgebied, misschien als tegenhanger van Den Westerhuis (ten oosten en ten westen van de kerk?); Den Westerhuis: hoeve- en streeknaam in het Reestgebied, evenals de Wildenberg. Beiden werden al genoemd in de veertiende eeuw (Piel noemt voor Den Westerhuis het jaar 1177), als bezittingen van het kapittel van Sint Marie in Utrecht; Rabbinge: ook een naam met Friese oorsprong, namelijk van de persoonsnaam Rabbe (Rabbo of Radboud). De eerste boerderij in Rabbinge (in de vorige eeuw sprak men officiëel van Rabberinge) is misschien het middeleeuwse Rabbingehuus geweest; Pieperij: een duiker of piepe werd geplaatst in een rie (waterleiding) of riete. Zo sprak men in de zeventiende eeuw al van Pypenrie. Door iemand, die de oude oorsprong niet meer wist, werd de naam vernederlandst in Pieperij; Nolde: de naam is ontstaan uit Ten Olde of In Olde. Nog ouder is de naam Odlo of Utlo, wat ‘het eenzame, uiterste, onbewoonde bos’ betekent.

Dr.Naarding veronderstelt zelfs, dat omstreeks 1100 het hele Zuidwolder gebied Odlo heette, gezien vanuit de rest van Drenthe of vanuit Ruinen. Dan zou Odlo of Utlo de eerste naam zijn van deze streek, nog voordat er sprake was van Zuidwolde; Linde: in 1491 was er al sprake van erve Linde. Naarding denkt bij Linde aan een oud woord met de betekenis ‘helling’. Deze naam wordt volgens hem ook elders in Drenthe gebruikt voor hellende akkers. In de zestiende eeuw sprak men evenwel van ‘die Lynden’, wat wijst op lindebomen, die er groeiden. Het moeten dan wel belangrijke linden zijn geweest dat ze de naam gaven aan de buurtschap. De linde was vanouds een boom waaronder recht werd gesproken. Linde kan dan ook een heel oude rechtsplaats zijn geweest in dit gebied; Fort: deze naam herinnert wellicht aan de ‘voorde’, de doorwaadbare passage in de Reest, die voor 1600 werd gebruikt, toen er nog geen brug was (hoewel Fort niet in de directe omgeving van de Reest ligt). Een soort ‘fort’ bij het Huis te Drucht, om in de oorlogstijd de oude weg uit Salland langs Ommen, de Reest, Nolde, Bazuin en Drogt naar Ruinen te kunnen afsluiten, lijkt onwaarschijnlijk; Bloemberg: een hoogte in het landschap, misschien ooit eens zo genoemd vanwege de bloemenrijkdom; De Tente: boerderijnaam in het Reestgebied. Evenals het Tentenlandt herinnert deze naam aan tienden, die hier vroeger werden geheven. Uit de gegevens van Huizing heb ik niet kunnen achterhalen waar De Tente te kunnen vinden is. Ook Piel noemt de plaatselijke benaming In de tente, voorkomende in het doopboek van de kerkelijke gemeente Avereest, zodat het in elk geval binnen dat kerkelijk gebied moet worden gezocht. Latere navraag door mij in de streek leverde op, dat De Tente de boerderij van Jurrie Kroon in Schrapveen is; Zuiddal: de in de laatste IJstijd ontstane glooiïng ten westen van de oude weg naar Ommen, voorbij de Ekelenberg. Door dit zuiddal liep vroeger de bisseweg naar Ommen. De Tippe is ongenoemd gebleven. Die streeknaam bestaat overigens nog steeds en is waarschijnlijk ontstaan doordat de Lutterbeeke vanaf de Ongelukkige Wijk in westelijke richting de grens tussen Avereest en Zuidwolde was en het Zuidwolder grondgebied als het ware met een tip(pe) (punt) tegen het Avereester gebied aan lag.

Piel ontdekte in het doopboek van (Oud-)Avereest, dat begon op 1 juli 1791, de volgende plaatselijke benamingen: Op de Uitschottenhaar, In den Cate, In de Mulderie, Het Westerholt, Den Kleinen Oever, Den Grooten Oever, Den Oosterhuis, Den Westerhuis, Op de Ommerschans, Op de Rabbinge, In de viccarie (het schoolmeestershuis), Op de Vossenberg, Op den Huizen, In de Weeme, op de Pieperie, In de Vogelzang, Op den Wildenberg, In den Stapel, Op het Krok, Op de Kievitshaar, In de tente, In het Spijker, In het Gol, Op den Geezenkamp, In de Kiefte en in den Veldhoek. In het gebied van de Lutterbeeke en de Schuinsche Sloot, binnen de marke Lutten, heeft vroeger het Poepenpad gelopen. Het was een route, die door seizoenarbeiders werd gevolgd. Die seizoenarbeiders waren veelal jonge boerenzonen uit de graafschappen Bentheim en Lingen, om in het veen te werken. Deze ‘buben’, later verbasterd tot ‘poepen’, kwamen veelal in maart en gingen in de herfst weer naar huis, meldt Kleine Staarmann. Zij kwamen meestal via Venebrugge ons land binnen. Na Heemse en Collendoorn gingen ze via de Geertmansdijk tot aan de Lutterbeeke, staken die over en baanden zich een pad door het veen noordwaarts, tot aan de dijk door de Westerslagen. Deze liep uit op een route naar de Braamberg, daar waar later de Ongelukkige Wijk zou komen te liggen. Het veenpad van de Lutterbeeke tot aan de dijk door de Westerslagen kreeg heel toepasselijk de naam van het Poepenpad. De DSM (de Dedemsvaartsche Stoomtramweg Maatschappij) volgde later dit spoor vanaf het Jachthuis noordwaarts, tot aan de Lutterhoofdwijk.

Willem Wind

error: Inhoud is beveiligd! ©HVAvereest