De groep verontruste boeren uitte bij brief van 1 maart 1993 bezorgdheid bij Gedeputeerde Staten van Drenthe en de Landinrichtingsdienst over “de vele plannen, die het voortbestaan van de boeren bedreigen”, doelend op de voor ogen staande herinrichting van Paardelanden-Schrapveen. “Wij wonen en werken in een gebied dat ons zeer dierbaar is. Als goede landschapsbeheerders hebben we daarom ook altijd in directe harmonie met landschap en natuur geleefd. Dat willen we ook graag zo houden. De recente en toekomstige plannen voor ons gebied maken dat echter onmogelijk. We ervaren een steeds toenemende aandacht voor landschap en natuur. Wij hebben ook altijd aandacht gehad voor deze aspecten. Echter wel in de wetenschap, dat een groot aantal gezinnen voor hun voortbestaan afhankelijk is van de landbouw. Dat laatste gezichtspunt missen we in toenemende mate in de plannen, die ontwikkeld zijn en worden”. De briefschrijvers stellen met de provincie en de Landinrichtingsdienst een gezamenlijk belang te hebben. “We streven samen naar een duurzame, concurrerende en veilige landbouw. Zo’n vorm van landbouw kan alleen vorm krijgen in rechtstreeks overleg met boeren en andere direct betrokkenen. Daarom willen we graag op korte termijn inzicht hebben in de plannen die van belang zijn voor de boeren in ons gebied en bepleiten een open discussie met ons over de (on)mogelijkheden in de plannen”.
Eén van de talloze protestborden die in het Reestdal stonden.
Gevraagd was om voor 13 maart te reageren, maar de brief van de provincie ging op 25 maart ter post. “Wij hebben goed kennis genomen van de verontrusting, die bij u leeft en kunnen ons uw ongerustheid voorstellen”. De brief nodigde ook uit voor een eerste gesprek in het provinciehuis in Assen, op maandagmorgen 5 april. Toen kwam naar voren dat men in de streek was geschrokken van de uitspraken die tijdens de voorlichting op 25 februari waren gedaan, dat men zich slecht geïnformeerd oordeelde, dat men wil blijven wonen en werken in het gebied en dat hun uitgangspunt is, dat wanneer er geen draagvlak is er ook geen herinrichting moet komen. De globale kaart van het Relatienotagebied is bekend, maar concrete grenzen zijn nog niet gekozen. Daar zal overleg met de streek over plaatsvinden, zo mogelijk nog dit jaar. De projectnota is uitgangspunt voor de herinrichting en wordt in overleg met vertegenwoordigers uit de streek door de provincie opgesteld. In die nota komt de begrenzing van het gebied Reestdal aan de orde, in samenhang met de grens van Beneden Egge. Zodra er iets meer bekend is over de planvoorbereiding wordt de streek geïnformeerd, waarschijnlijk na de zomer. Ook werd er afgesproken, dat er door het provinciaal bestuur geen beslissing over de herinrichting wordt genomen zonder dat het gebied op de hoogte is.
De Reest bij Schrapveen.
Op 7 mei spraken vier vertegenwoordigers uit het gebied met vertegenwoordigers van de Landinrichtingsdienst, mede omdat een aantal zaken tijdens de voorlichtingsbijeenkomst in Linde meerdere aanwezigen nogal rauw op het dak was gevallen en men het gevoel had informatieachterstand te hebben. De streekvertegenwoordigers stelden van mening te zijn, dat de Herinrichting met Bijzondere Doelstelling (HBD) geen mogelijkheden zal bieden aan de boeren, maar er op gericht is hen te laten verdwijnen. Zonder HBD zal de aanwijzing van natuurontwikkelings- en relatienotagebieden via de tot nu toe gevolgde procedure plaatsvinden en zal Het Drents Landschap in het aangewezen gebied blijven aankopen. Voordelen van een HBD zijn het in een groter gebied kunnen aankopen van ruilgronden. Naast ruilingen in een groter gebied ontstaan mogelijkheden van bedrijfsver- en -uitplaatsing, die zowel naar landbouw als naar natuur positief uit kunnen werken. Opgemerkt werd ook dat de boeren tevreden zijn met de huidige situatie. De natuurbescherming heeft in het Reestdal, zoals het nu begrensd is, mogelijkheden om natuur te ontwikkelen en de boeren kunnen daar buiten hun gang gaan. De regering besloot in 1975 tot aanwijzing van beheers- en reservaatsgebieden. Het beheersplan is per 1 januari 1993 herzien. De provincie heeft daardoor mogelijkheden gekregen om gebieden aan te wijzen. Om de doelen van de natuurbescherming in het Reestdal beter te kunnen bereiken wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt om nog een aantal gebieden aan te wijzen. In het systeemonderzoek is aangegeven, dat, om een hoger waterpeil en meer kwel in het nauwe Reestdal te bereiken, de waterstand in het gebied Paardelanden omhoog zou moeten. Als de waterstand verhoogd wordt blijft er van vrijwilligheid (van de Relatienota) niets over en dan zijn de boeren wel gedwongen om te vertrekken, zo werd vanuit de streek opgeworpen. Als natuurbescherming een hoger waterpeil wil, moet dat in overleg gaan met het waterschap. Verhogen is bovendien alleen mogelijk wanneer aanliggende grondgebruikers er geen hinder van ondervinden. Van gedachten werd voorts gewisseld over de prijs voor grond en gebouwen als die voor de natuur worden gekocht, over het begrip draagvlak en de bergboerenregeling, die in het gebied Paardelanden een goede deelname kent. Tenslotte klonk nog de vraag wat er zou moeten gebeuren om na dat gesprek goede informatie voor de landbouwers in het gebied tot stand te brengen, wat de toezegging uithaalde dat daar zorgvuldiger mee om zal worden gegaan. Op 15 maart hielden de buurtschappen Paardelanden en Schrapveen in Linde een gespreksavond, (“het is ons aller belang dat hier de rust terug keert”) met liefst ruim honderd aanwezigen. Het systeemonderzoek van de Reest, betrekking hebbend op dit deel, werd nader belicht, terwijl ook waterschap Riegmeer en Het Drents Landschap tekst en uitleg gaven. De provincie liet het op het laatste moment afweten.
Intussen heeft er een informatieve avond plaats gevonden in Linde, over de op stapel staande plannen voor Zuidwolde-Zuid (waaronder het Reestgebied) en Beneden Egge. De Meppeler Courant en de Dedemsvaartse Courant van vrijdag 26 november berichtten er uitvoerig over, onder de kop “Gedeputeerden onder vuur bij info-avond Reestdal”. “Bezorgdheid, kwaadheid en onzekerheid vielen de Drentse gedeputeerden S. Swierstra en H. de Lange ten deel”, opende het bericht. De procedure is nog niet in gang gezet. De gegeven uitleg riep grote weerstand op bij’ de aanwezigen. Het is de bedoeling dat er een relatienotabeleid wordt gevoerd, gekoppeld aan een herinrichtingsplan. Er staan drie bestemmingen voor ogen, te weten beheersgronden, reservaatsgronden en aan te kopen gronden. In het laatste geval wordt de nadere bestemming natuurontwikkelingsgebied. Er moet sprake zijn van vrijwilligheid en er moet draagvlak zijn. Gezien het aantal brandende kaarsen, dat bij* de gedeputeerden op tafel werd gezet, is er een groot aantal tegenstanders. Het is niet de bedoeling, dat het voor ogen staande één-tweedrie realiteit wordt. De gedachten gaan uit naar 20 tot 25 jaar. “We hebben nog een lange weg te gaan. We dwingen en we dringen niet. Er is een lange procedure af te werken”, stelde De Lange. Woordvoerder Egbert de Lange van Plaatselijk Belang Linde sprak van ongerustheid en onzekerheid onder de boeren. “Hoe moeten jonge ondernemers zich met zo veel beperkingen nog ontwikkelen?” Henk Vogelzang: “Als ik zie hoe schandalig jullie de boeren willen verdrijven, denk ik terug aan de oorlog, aan hoe er toen ook mensen werden gedeporteerd”. Gerrit van Leussen verweet de Drentse bestuurders, dat ze verblind zijn door een ideologisch rookgordijn, opgeworpen door de natuurbeschermingsorganisaties. De GS-leden concludeerden aan het slot van de avond een gering draagvlak, maar riepen de agrariërs op mee te denken. Er volgt nog inspraak.
Ook in eerdere stadia zijn de bewoners van Paardelanden en Schrapveen voor hun belangen opgekomen. Aan de Dienst “Ruimte en Groen” werd op 16 maart 1992, naar aanleiding van het voorontwerp Provinciaal Natuurbeleidsplan, gevraagd, waarom er een hoge prioriteit zal worden gegeven aan de oplossing van waterhuishoudkundige problemen rond het Schrapveen bij Linde. “Wat zijn de problemen, aan wat voor oplossing wordt gedacht en wat zijn de gevolgen voor het omliggende landbouwgebied?” Gevraagd werd ook of een veilige, duurzame en concurrerende landbouw nog wel mogelijk is volgens de weergegeven visie. Over de stelling, dat er tot het jaar 2005 door verschillende oorzaken ruimte is voor het onttrekken van 150.000 hectare cultuurgrond aan de landbouw wordt opgemerkt, dat die naar het oordeel van de briefschrijvers op verkeerde denkbeelden is gebaseerd. ‘Ten veilige, duurzame en concurrerende landbouw dient de beschikking te hebben over voldoende cultuurgrond. Beperk je die oppervlakte steeds verder, dan zal de grondstoffenstroom vanuit de Derde Wereld richting Nederland blijven doorgaan. Dit is geen kringloop. Bovendien worden op deze wijze hier verboden gewasbeschermingsmiddelen via deze grondstoffenstroom in ons ecosysteem gebracht. Wordt er invulling gegeven aan het natuurbeleid als beschreven in het Natuurbeleidsplan, dan zal op veel plaatsen in Drenthe geen veilige, duurzame en concurrerende landbouw meer mogelijk zijn. Wilt u van de landbouwers asielzoekers maken? Totale verpaupering van de samenleving van grote delen van Drenthe is het gevolg”.
De Reest bij het bruggetje achter de N.H. Kerk te Oud Avereest.
Bezwaar werd er op 28 juli 1982 gemaakt tegen het plan van het waterschap “Riegmeer” tot verbetering van de waterbeheersing in het stroomgebied van de Reest. In de bezwaren, die ongegrond werden verklaard, werd onder meer aangevoerd, dat Paardelanden vroeger een situatie kende van wateroverlast in de winter en een tekort in de zomer, waardoor mestafvoer in de winter niet lukte en ‘s zomers de gewassen verdroogden. De in 1970 uitgevoerde waterbeheersingswerken verlaagden de waterstand in de winter drastisch, maar in de zomer bleven tekorten voorkomen. De vrees werd geuit, dat door de voorgestelde veranderingen een toestand als voor 1970 zou optreden en dat handhaving van mooie natuurgebieden niet mag plaats vinden over de ruggen van de boeren. Vrees werd ook kenbaar gemaakt over het bevorderen van het optreden van dierziekten, zoals leverbot, longworm en maagdarmwormen, door hogere waterstand. Geconcludeerd werd dat er geen stuwen in de Reest zouden komen.
Ook door de provincie werden de bezwaren op 28 juni 1983 ongegrond verklaard, onder meer op grond van de overweging dat door het uitvoeren van het plan geen zodanige wijziging is te verwachten van de bestaande waterstaatkundige situatie in het bemalen gebied Paardelanden-Schrapveen, dat de kans op dierziekten wordt vergroot en dat door het waterschap de waterscheiding tussen het bemalen gebied en het stroomgebied van de Reest effectief in stand zal moeten worden gehouden. Ook waren er bezwaren tegen het plan van het Riegmeer tegen het niet opnemen van een stuw, die bij’ het landgoed Dickninge is geweest, door D. Erdbrink, G. Lubberink uit Zuidwolde en de gemeente De Wijk. De Provinciale Planologische Dienst stelde onder meer dat bij het beheren van zo’n kunstwerk wel rekening moet worden gehouden met alle aanwezige belangen in het Reestgebied. “Herstel van een stuw zou alleen onmogelijk genoemd kunnen worden, wanneer aangetoond is dat een stuw (op welke wijze dan ook beheerd) te veel belemmerend is in verband met de landbouwkundige belangen in het gehele Reestgebied”.
De Commissie Agrarisch Belang Reestdal, Landbouwschap Overijssel, Landbouwschap Drenthe en meerdere plaatselijke afdelingen van standsorganisaties voerden aan dat het toekomstige reservaatsgebied geheel verworven moet zijn door de overheid of dat voor alle overige reservaatsgronden overgangsbeheersovereenkomsten moeten zijn afgesloten, voordat kan worden over gegaan tot het instellen van hogere waterstanden. De PPD stelde, dat het plan beoogt de verschillende belangen zo goed mogelijk te behartigen, daarbij rekening houdend met de waarden en het gebruik van het Reestgebied. Dat werd ook de reden genoemd, dat het plan zoveel mogelijk als één geheel moet worden gezien en uitgevoerd. “Het is daarbij niet juist om met enkele planonderdelen, zoals het instellen van toekomstige waterpeilen, te wachten tot alle reservaatsgronden zijn verworven of voor alle gronden beheersovereenkomsten zijn afgesloten. Daarnaast is het verkopen van gronden en het aangaan van overeenkomsten een vrijwillige zaak, zodat het tevens onmogelijk is om bijvoorbeeld het instellen van een bepaald waterpeil, als onderdeel van een publiekrechtelijk plan, aan het moment van verkoop te koppelen-. Het Drents Landschap en Het Overijssels Landschap meenden op basis van het rapport “Beoordeling van het ontwerp en de effekten van het waterbeheersingsplan van de Reest” te mogen stellen, dat het plan geen bijdrage levert aan de gewenste bescherming en beheer van het Reestdal zoals dat door de provinciale besturen in een ontwerp-convenant is beschreven. De PPD zette daar als mening tegenover dat het totale inrichtingsplan belangrijke voordelen heeft voor de natuurwetenschappelijke waarden in het Reestdal, -doch dat onderdelen een inbreuk kunnen betekenen op de natuurwetenschappelijke waarden in het gebied. Hier staat echter het behartigen van andere belangen tegenover (landbouwkundig gebruik van het gebied, de mogelijkheid van een praktisch uitvoerbaar onderhoud)”. Milieuraad Drenthe maakte zich onder meer zorgen over het laten doorgaan van de in gang gezette ontwikkeling, die onder andere leidt tot een te weinig vochtig Reestdal in de zomer en daaruit een steeds intensiever grondgebruik voortvloeiend. Die: ontwikkeling heeft jarenlang geleid tot een grote druk op de natuurwetenschappelijke waarden. De beoogde winterinundaties zouden te weinig gestalte krijgen. Volgens de PPD wijkt de ontwikkeling in delen van het Reestdal niet af van die elders, “alhoewel dat niet overeen komt met de doelstellingen die voor het Reestgebied zijn vastgelegd”. De consulenten natuurbehoud bij Staatsbosbeheer Drenthe en Overijssel oordeelden dat er vooraf overeenstemming moet bestaan over de afvoer, verwerking en berging van uitgekomen specie, “dit gezien de grote kwetsbaarheid van de natuurwaarden in grote delen van het Reestdal”. De PPD noemde het wezenlijk dat uitvoering van het plan zodanig gefaseerd plaatsvindt, dat van meet af aan de verschillende belangen evenwichtig behartigd worden. Het bezwaar van Natuur en Milieu Federatie Overijssel en de reactie er op, is in het voorgaande verwerkt. Provinciale Waterstaat van Drenthe ging nader op de technische aspecten in, wat zich niet in beknopte vorm laat weergeven. Onder meer komt naar voren, dat het inrichtingsplan voor de Reest een compromisplan is, onder andere voor wat betreft de drooglegging. Het verwijt van de Milieuraad Drenthe en Natuur en Milieu Federatie Overijssel, dat er sprake is van een landbouwkundige dominantie, wordt van de hand gewezen.
De Reest (uit: Dedemsvaartsche Courant – 1993).
Op 23 maart 1981 werden er bezwaren kenbaar gemaakt tegen het voorontwerp ruilverkaveling Zuidwolde. Dit plan is geen realiteit geworden. Vanuit Paardelanden-Schrapveen werd onder meer bepleit om het Reestdal in het blok op te nemen, omdat sommige bedrijven zowel grond binnen het blok als in het Reeestdal hebben liggen. Dan zou het bovendien mogelijk zijn om een fietspad langs de Linderweg te projecteren, “een wens voor de veiligheid van de fietsende bewoners”. Terzake de waterhuishouding werd het wenselijk genoemd voor Paardelanden-Schrapveen een betere waterbeheersing tot stand te brengen. “Enkele eenvoudige stuwen zouden reeds in het oostelijke gedeelte een behoorlijke verbetering kunnen betekenen”.
Willem Wind