Het boek “Het Drentse Landschap” verscheen in 1986 onder eindredactie van J. Abrahamse, ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de Stichting Het Drentse Landschap. Reest en Reestdal zijn in dat boek vrij veel gebruikte woorden. Voor de eerste keer is dat het geval bij de constatering dat de Reest (en andere riviertjes en beken) een smalle stroomgeul heeft, waarin zich een moeras- en laagveenontwikkeling handhaafde. De dekzandgordels zorgden voor een slechte afwatering, zodat de veengroei zich over grote vlakke gebieden kon uitbreiden. Aanvankelijk hadden de venen en de moerasbossen aan de rand van het Drentse plateau voor de mens geen gebruikswaarde. In de loop van de Middeleeuwen kwam er toch een proces op gang, waarbij men deze gebieden ging bewonen en ontginnen. Daarbij kon men twee vormen onderscheiden. Op de smalle, niet door hoogveen bedekte hoge randen van het dal van onder andere de Reest was de meest passende exploitatiewijze die waarbij elke boer zijn eigen bouwland aanlegde en zijn eigen groenland ontgon. Daar ontstond een hoevenlandschap, een snoer van verspreide boerderijen, met nabij gelegen akkers en groenland, zonder een gesloten dorpskern. Elke boerderij droeg zijn eigen naam, met nogal eens de uitgangen -inge en -velde (Rabbinge, Dickninge, Schoonvelde), maar ook op -berg of -horst (Wildenberg, Bloemberg, Havixhorst), of -erij (Pieperij). Op de zuidelijke oever van de Reest ligt op Overijssels gebied een identiek landschap. De nauwe bindingen tussen beide oevers van de Reest komen tot uiting doordat ze kerkelijk één geheel vormden: het oostelijke deel, onder Zuidwolde, kerkte in Zuidwolde. Het centrale deel (De Wijk) hoort kerkelijk tot IJhorst. In de loop van de tijd ontstonden in het Reestdal een aantal kleine, zelfstandige marken, als Pieperij met Wildenberg en Rabbinge, De Stapel met Bloemberg, Dickninge, enzovoorts. Een dergelijk uitgebreid, vroeg in de Middeleeuwen -wellicht in de Karolingische tijd- ontstaan beekgebonden hoevenlandschap werd alleen in zuidwest-Drenthe gevonden. Stilstaand bij de essen signaleerde H.T. Waterbolk: “Eenmansessen vinden we nog hier en daar in het Reestdal”. Hij noemt ook veel meer gewassen dan Hidding in “Drenthe in detail”. “Behalve winterrogge werd op de essen ook zomerrogge, boekweit en aardappelen en als herfstgewas spurrie en knollen verbouwd. Ook had elke boer een kleine vlasakker. Op gescheurd groenland werd haver verbouwd. Raapzaad werd op met gagel en wilgestruiken begroeid, laaggelegen ‘onland’ verbouwd, nadat de natuurlijke vegetatie er afgehakt en verbrand was”. Zich bepalend bij de landgoederen schreef Waterbolk onder meer: “Dickninge heeft een prachtige es, gelegen vlakbij de Reest. Ook de Havixhorst ligt aan de Reest. De meeste huizen zijn laaggelegen, zodanig dat er altijd water in de grachten van het huis stond”. In het hoofdstuk “Zorg voor het water” haalt G.A. Coert, schrijvend over de Hoogeveense Vaart, (in een ander boek schrijft hij Hoogeveensche) aan, dat er ter ontlasting van Meppel tevens een stroomkanaal vanuit de Hoogeveense Vaart naar de Reest werd ontworpen. Dat moet ter hoogte van Oshaar zijn gebeurd. Een deel van die waterlossing vormt, in aangepaste vorm, nog steeds onderdeel van de waterhuishouding. J. van Dalen en J. Koops staan in “Aantasting en vervuiling” onder meer bij de waterkwaliteit stil. “Het fosfaatgehalte is in Drenthe al jaren te hoog. De lozing van fosfaten en stikstofverbindingen hebben een bemestende werking in het oppervlaktewater”. Gesignaleerd wordt dat de waterkwaliteit van onder andere de Reest veelal goed is. “Maar nieuwe gevaren dreigen. Uit onderzoek is gebleken, dat waterhuishoudkundige ingrepen niet alleen de grondwaterstand beinvloeden, maar ook invloed hebben op de samenstelling van het water elders. Kweldruk en watersamenstelling zijn nauw gekoppeld”. Van Dalen en H. van Nes concluderen in het hoofdstuk “Akties”, dat de poging in 1973, om het tracé van rijksweg 32 zodanig te situeren, dat de minste schade zou worden toegebracht aan het Reestdal en het oostelijk van Meppel gelegen slagenlandschap, een succes werd. W. Ph. ten Klooster en H.W. de Vroome oordelen in het hoofdstuk “Toekomst van het Drentse landschap”, dat het hoevenlandschap langs de Reest nog een goed beeld geeft van de bewoningsgeschiedenis.”Het landschap uit de vorige eeuw vormt een belangwekkende bron van informatie over de agrarische geschiedenis en het leven en werken van een groot deel van de Drentse bevolking en omtrent de relatie tussen het agrarisch gebruik van de grond en de daarop ingestelde vegetaties”. Een kritisch geluid lieten ze horen aan het adres van de natuurbeschermers, om maatregelen tot behoud van korhoen, patrijs en enkele kritische weidevogelsoorten buiten de reservaten in de landbouwsfeer te nemen, “terwijl die misschien juist in de reservaten zelf gezocht moet worden. Zo zal het behoud van bijvoorbeeld de kwartelkoning, kemphaan en watersnip misschien meer afhangen van de mogelijkheden, die wij hebben om op aanzienlijke schaal weer schrale, vochtige hooilanden te ontwikkelen, bijvoorbeeld bij de Reest, dan welke wij in de bemeste agrarische sfeer zouden kunnen zoeken. Ook het korhoen lijkt minder gebaat bij het aanleggen van akkers dan bij een goed heidebeheer. Wel is essentieel om, grenzend aan heide en beekdalen, de ontwikkeling van hei-schrale graslanden met een rijk insectenleven te bevorderen”. Stilstaand bij de noodzaak en de mogelijkheden van reservaten, om schadelijke invloeden van buitenaf te beperken, wordt het een gelukkige omstandigheid genoemd, dat het aantal bestaande of te vormen beekdalreservaten uitgebreider is dan voor bijvoorbeeld essen. In dat kader wordt ook het Reestdal genoemd. “Bij de begrenzing van deze reservaten moest men zich hoofdzakelijk beperken tot de eigenlijke beekdalen en bleven -op enkele uitzonderingen na- de aangrenzende hoge gronden buiten beschouwing. Ondanks de qua oppervlakte grote omvang blijft het reservaat, door de ongunstige lengte-breedte-verhouding, kwetsbaar voor invloeden van buitenaf en ontbreekt de geleidelijke overgang van relatief voedselarm naar voedselrijk, van intensief naar extensief en dergelijke, waardoor de biologische rijkdom, die van dergelijke betrekkingen in het landschap afhankelijk is, behouden kan worden. Het is daarom zinvol delen van het plateau aan het gebied toe te voegen”. Ook in het Reestdal zijn, wellicht nog in sterkere mate, de hoge gronden juist onmisbaar voor een optimaal beheer, ook voor de lage Reestlanden. Helaas is er na de Drentse A nog niets ten goede veranderd, stellen de auteurs. Drenthe kent een aantal grote landschappelijke eenheden (gebieden met belangrijke ecologische, cultuur-historische en landschappelijke waarden). Onder andere is dat het geval met een gebied in Ruinen/Ruinerwold, dat zijn voortzetting vindt in het Reestdal, met de aangrenzende hoge gronden en daarop aansluitend de rug van Zuidwolde, met de overgang naar de lagere gronden. Aan het hoofdstuk “Aankoop natuurterreinen” van F. Hamminga ontleen ik: Ook het natuurgebied “De Wildenberg” (gemeente Zuidwolde), bestaande uit heide, stuifzand, houtwallen, loof- en naaldhoutbossen, alsmede enkele kleine veenplassen, zowel in landschappelijk als in natuurwetenschappelijk opzicht van grote waarde, werd aanzienlijk uitgebreid. De fraaie open overgang van heide naar het beekdal (Reest) is nergens anders in Drenthe zo mooi bewaard gebleven als hier. De Stichting Het Drentse Landschap achtte een groot deel van dit natuurgebied, gelegen langs de Reest, van dermate groot belang, dat tot aankoop werd besloten. De overdracht van het ongeveer 38 hectare grote geheel werd op 18 april 1962 een feit. Deze aankoop is uiteindelijk de aanzet geweest voor nog tal van grotere en kleinere aankopen in het Reestgebied, die zijn huidige oorsprong heeft nabij de Ongelukswijk, ten zuidoosten van Drogteropslagen. Hamminga noteert als lengte van de Reest ongeveer 35 kilometer. Met deze en andere aankopen ging een wens van dr. Jac.P. Thijsse in vervulling. Hij stelde namelijk ooit een lijst samen van belangrijke natuurgebieden en die werd door de Contact-Commissie voor Natuur- en Landschapsbescherming geraadpleegd voor het maken van het rapport “Het voornaamste natuurschoon in Nederland”. De omschrijving van de Reest, met Wildenberg, luidde: Het gebied is van nationale betekenis, dat niet door andere, ongeveer gelijkwaardige kan worden vervangen en waarvan het behoud onvoorwaardelijk dient te worden gewaarborgd.
Overtuigd van de grote waarden van het Reestgebied is de stichting zich blijven inzetten voor het totale Reestgebied. In het hoofdstuk “Beheer van natuurgebieden” schrijft E.W.G. van der Bilt onder meer dat het streven van de stichting er op is gericht een beperkt aantal, relatief grote beheerskernen te realiseren, waar binnen een groot aantal extensief agrarische- en natuurbehoudstaken kunnen leiden tot behoud en ontwikkeling van natuurwaarden. Om dit in de praktijk te toetsen werd in 1983 gestart met een dubbele opzet extensieve rundveehouderij. Zowel in het kader van het beheer van een sterk vergraste heide (Doldersum) als voor een uitgestrekt schraallandcomplex in het beekdal van de Reest (Wildenberg) werd een experiment in uitvoering genomen. Toen het Drents Landschap vijftig jaar bestond (1984) had het zes gebieden in het Reestgebied in eigendom. Het 210 hectare grote Wildenberg-Rabbinge is één van de meest gevariëerde delen van het Reestdallandschap. Aan een half-natuurlijk, deels uit opslag ontstaan complex bos en enkele ven- en petgaten, grenst een reliëfrijk heide-stuifzandgebied direct aan de Reest. De madelanden (weide- en hooilanden) behoren tot de botanisch meest waardevolle schraallanden van het Reestdal. Het hoevenlandschap van de Wildenberg met de sfeervolle boerderijen, de op dekzandopduikingen gesituëerde essen, de zandwegen en bloemrijke hooilanden, vormt hier één van de meest intact gebleven voorbeelden van dit landschapstype rond de middenloop van de Reest ten zuiden van Zuidwolde. Dunningen bij De Wijk (25 hectare) wordt aldus omschreven: Enig langs de Reest gelegen eikenhakhout complexen met reliefrijke schraallanden, gelegen op de overgang van de Dunningeres naar het beekdal. In landschappelijk opzicht is sprake van een zeer fraai geheel. Schrapveen (36 hectare) is een uitgestrekt nat schraallandcomplex langs de bovenloop van de Reest. De botanisch zeer gevarieerde hooilanden bevatten vrijwel alle voor het Reestdal typerende plantensoorten. Nolderveld (30 hectare) is overwegend vochtige en venige heide met enige opslag, ten westen van Nolde. Met name de nog fraai bewaard gebleven dopheide-vegetaties met veel blauwe zegge en soms lavendelheide verlenen het gebied waarde. Onder dit gebied vallen tevens enige bosjes nabij Nolde. Takkenhoogte (56 hectare) is een gevarieerd bosgebied met enige heide en vrij veel cultuurgrond, gelegen op een markante dekzand-opduiking even buiten het Reestdal ter hoogte van Wildenberg. Het reservaat ligt tussen het Nolderveld en het CRM-reservaat Meeuwenveen en vormt onderdeel van een zeer uitgestrekt natuurgebied. Het 112 hectare grote riddergoed “Hauichorst” (Havixhorst) wordt in 1409 voor het eerst in het archief van de abdij te Dickninge vermeld. Het huidige statige landhuis met barok versierde middenpartij dateert uit 1753. De kern van het landgoed vormt zeker deze havesathe met haar bijgebouwen, de gracht er om heen en het omliggende opgaande loofbos. Het landgoed ligt op de bovenrand van het Reestdal en maakt feitelijk deel uit van zowel dit beekdallandschap als het zo rijk aan historie zijnde uitgestrekte hoevenlandschap tussen De Wijk en Meppel. Naast de ter plaatse soortenrijke schraallanden, typerend voor de benedenloop van de Reest, treft men talloze bosjes, houthakcomplexen, wallen, singels en zandwegen aan. Het hoevenlandschap met haar oude rietgedekte boerderijen, de akkerbouwkampen (omwald) en weilanden, bezit ter plaatse een voor Drenthe ongewoon deftige en rustieke beslotenheid. Hoewel de meeste kampen intussen grasland zijn geworden en tal van opgaande elementen verdwenen zijn, vormt het gebied rondom de Havixhorst nog een vrij ongeschonden en vooral uitgestrekt voorbeeld van het oude hoevenlandschap. Juist door haar ouderdom bezit dit landschapstype in cultuur-historisch, natuurwetenschappelijk en landschappelijk opzicht bijzondere waarden. Intussen (2000) is het bezit van Het Drents Landschap aanzienlijk uitgebreid, ook in het Reestgebied. Ik heb er op dit moment echter niet voldoende zicht op om er verantwoord iets over te kunnen schrijven.
Willem Wind.