In de loop van de jaren zijn er ettelijke plannen gemaakt ter verandering van de waterafvoer via de Reest. Ik heb hier bewust het woord verbetering achterwege gelaten, omdat voor de gronden langs de Reest een verbetering werd beoogd, maar voor de loop van het riviertje zelf zou er zonder meer sprake zijn van onherstelbaar vernielen. In het voorgaande zijn reeds meerdere plannen nader belicht. Onbesproken bleven tot nu toe uitwerkingen van plannen uit 1958 en 1959. Bij twee ervan stonden zeer ingrijpende veranderingen voor ogen.
De commissie afwatering Zuidoost-Drenthe-Noordoost-Overijssel bracht op 28 maart 1958 een interim-rapport uit betreffende de afwatering van het gebied rondom Coevorden. Daarin was onder meer een oost-west-kanaal gedacht, redelijk ver ten noorden van de Reest. Over mogelijke effecten voor de Reest werd niet gerept. Bij dit plan was ook uitgegaan van het verruimen van het Meppelerdiep, de ontvanger van onder- meer het water van de Reest. Het stroomgebied zou ongeveer 11.844 hectare worden vergroot. Ook werd voorgesteld om de afvoer van het gebied Braambergersloot (1.680 hectare) via de Dedemsvaart en het verlegde Ommerkanaal naar de Vecht te laten geschieden. “Verder heeft de subcommissie Reest-Dedemsvaart de uitvoerbaarheid van het afvoeren van water van de bovenloop van de Reest (4.300 hectare) naar de Dedemsvaart in onderzoek”. De conclusie van de verbeteringsplannen luidde, dat het afleiden van de gehele waterafvoer uit het gebied rond Coevorden via een oost-west-kanaal en het Meppelerdiep niet als een oplossing in aanmerking kwam, daar het ten opzichte van de afvoer via de Vecht geen noemenswaardige voordelen bood. Gedeeltelijke waterafvoer via een oost-west-kanaal en het Meppelerdiep zou nog kunnen worden overwogen als deze wijze van afvoer ten opzichte van een verbeteringsplan met handhaving van de gehele afvoer naar de Vecht technisch en financieel voordeel zou kunnen bieden. Gebleken was dat het gebruik maken van een al dan niet verbeterde Dedemsvaart voor de vergroting van de mogelijkheid tot waterafvoer voor geen van de onderzochte plannen technisch noch financieel enig voordeel zou kunnen geven. Derhalve hoefde slechts een keuze te worden gemaakt tussen het plan met handhaving van de volledige waterafvoer naar de Vecht en het plan met een gedeeltelijke afvoer via een oost-west-kanaal naar het Meppelerdiep, met voorkeur voor het eerstgenoemde.
De commissie Afwatering Zuidoost-Drenthe-Noordoost-Overijssel bracht op 25 oktober 1958 een interim-rapport uit terzake de afwatering van het stroomgebied van de Reest. Het rapport begon met de opmerking, dat de afvoer in dat stroomgebied al lange tijd met veel moeilijkheden gepaard ging. “Zoals de Reest nu is, is zij slechts geschikt voor de afvoer van het water uit het vrij smalle dal en voor een zeer bescheiden afvoer van omringende venen en heidevelden. Maar de Reest moest de afwatering verzorgen van een vrijwel geheel ontgonnen gebied van ruim 12.000 hectare. De Reest verkeert nog geheel in de oude toestand. De dwarsprofielen zijn zeer wisselend en vrijwel steeds veel te klein”. Ook werd gesignaleerd, dat langs het beneden- gedeelte van de Reest bezwaar werd ondervonden van de bij gestremde lozing in Zwartsluis op het Meppelerdiep optredende hoge waterstanden, die tot bij Beugelen opstuwing en overstroming veroorzaken. Ook werd aangestipt, dat het stroomgebied op de linkeroever grotendeels is opgenomen in de waterschappen Hasselt en Zwartsluis en Het Westerhuizingerveld, “die echter geen bemoeienis met de rivier hebben”. Het Drentse deel was grotendeels nog buiten waterschapsverband. Het onderhoud gebeurde door de aangelanden. De commissie stelde, dat uit landschaps- en natuur-historisch oogpunt het behoud, althans voor een gedeelte van de rivier, in oude staat van belang is, daar er vrijwel geen vergelijkbare onverbeterde beken of riviertjes meer in ons land voorkomen. “De afdeling Natuurbescherming van het Staatsbosbeheer heeft het Reestdal geïnventariseerd en twee gedeelten aangewezen, die zo mogelijk als belangrijk landschapselement zouden moeten worden gespaard”. De commissie haalt aan, dat er reeds vaak is overwogen de Reest te verruimen en te verbeteren, maar dat het tot dusver niet tot uitvoering is gekomen. “Waarschijnlijk is dit veroorzaakt doordat de rivier niet onder beheer van een waterschap staat. De oprichting van een Reest-waterschap stuitte steeds op veel bezwaren. Dit kwam door de ligging van het stroomgebied in twee provincies en door de belangentegenstelling tussen het smalle benedengedeelte en het grote vlakke bovengedeelte van het stroomgebied. Bovendien is van de zijde van natuurbescherming steeds ernstig bezwaar gemaakt tegen normalisatie”.
In verband met de afwatering van Noordoost-Overijssel heeft de commissie zich reeds in 1951 met de mogelijke verbetering van de Reest bezig gehouden. Daar de commissie destijds aannam, dat het Ommerkanaal niet kon worden verruimd, werd voor de afvoer van de gebieden Schuinesloot en Lutterscheiding aan een verbeterde Reest gedacht. Er werd onderzocht of een afvoer van de Reest boven Balkbrug naar de Vecht mogelijk zou zijn, wat in verband met de terreinhoogte in het Reestdal niet het geval bleek te zijn. “De voorlopige conclusie in 1951 luidde dan ook, dat aan verbetering van de Reest wel niet zou zijn te ontkomen”. Bij het voortzetten van de werkzaamheden door de commissie in 1957 kwamen echter enkele andere mogelijkheden naar voren. Het plan tot verbetering van het Ommerkanaal opende onder andere de mogelijkheid op het vijfde pand van de Dedemsvaart (boven Sluis Vijf) een groter gebied dan nu af te wateren. De afvoer van het stroomgebied van de Braambergersloot kon van de Reest naar de Dedemsvaart worden verlegd, door de Braambergersloot door te trekken naar de Dedemsvaart, waardoor de Reest belangrijk werd ontlast. Alleen een lager gelegen gebied in Drogteropslagen, van 400 hectare, moest door een bestaande grondduiker onder de Braambergersloot op de Reest blijven afwateren.
Omdat er geen recente gegevens beschikbaar waren is in april 1958 een globale opmeting van de Reest tussen Meppel en Den Kaat (Stenen Pijp) verricht. Bekeken is of het mogelijk was bij de Stenen Pijp de rivier af te leiden naar de Dedemsvaart, om de afvoer op het landschappelijk belangrijke gedeelte stroomafwaarts te verminderen. Dit bleek in beginsel mogelijk, als het water gebracht werd op het derde pand van de Dedemsvaart, derhalve beneden Sluis Vier. Een tweede beperking van de afvoer op de rivier bleek mogelijk door de afwatering van ongeveer 250 hectare gebied bij De Haar (ten zuidwesten van Oud-Avereest) in plaats van naar de Reest naar de Dedemsvaart te brengen, waarmee tevens de gebrekkige afwatering in dit gebied kon worden verbeterd. Ten derde bleek het mogelijk de afvoer op de rivier te verminderen door een ruim 1.100 hectare groot gebied in het Westerhuizingerveld niet meer op de Reest, maar via een nieuwe leiding te laten afwateren op de Beentjesgraven en via deze waterloop op het tweede pand van de Dedemsvaart. Een vierde mogelijkheid tot verbetering werd gezien door bij De Stapel een korte verbinding tussen de Reest en de Hoogeveense Vaart te maken, waardoor de benedenloop van de Reest belangrijk zou worden ontlast. De commissie oordeelde dat er ook nog andere mogelijkheden denkbaar waren ter ontlasting van het benedengedeelte van de rivier, die echter door het ontbreken van gegevens niet waren uitgewerkt, maar slechts werden aangestipt. Plan I veronderstelde een verbetering van de Reest van de Stenen Pijp tot bij Meppel, waarbij de afvoer van het gehele stroomgebied (zonder dat van de Braambergersloot) langs de Reest geschiedt en er verder dus geen enkele leiding wordt aangelegd. “Hiervoor is over de volle lengte een ingrijpende tracé-wijziging en verruiming nodig, ook in de te beschermen gebieden”. Plan II was gebaseerd op de twee eerstgenoemde leidingen naar de Dedemsvaart. Hierdoor zou de Reest zodanig worden ontlast dat een verruiming pas beneden de Pieperij nodig zou zijn en in het oostelijk te beschermen gebied (behoudens enig baggerwerk) niets aan de rivier hoefde te gebeuren. Plan III was in hoofdzaak gelijk aan plan II, maar voorzag bovendien in het anders af laten stromen van het gebied Westerhuizingerveld. Bij dit plan bleef de nog resterende afvoer op de Reest nog zo groot, dat volgens de aangenomen eisen ook in het westelijk te beschermen gebied een verbetering nodig bleef. Plan IV veronderstelde de aanleg van de drie eerstgenoemde leidingen. Hierdoor zou de Reest zodanig worden ontlast, dat alleen van de Pieperij tot De Stapel enige verruiming nodig was en beneden Dickninge -dus gedeeltelijk in het westelijk te beschermen gebied- kon worden volstaan met enig grond- en baggerwerk in het bestaande tracé. Bij de plannen is uitgegaan van een drooglegging van 40 centimeter en een bochtstraal van ongeveer tien keer de stroombreedte. Bij Plan I zou de lengte van de Reest door bochtafsnijdingen van ongeveer 27 tot ongeveer 23 kilometer worden teruggebracht en zou ongeveer 8.500 meter nieuwe leiding moeten worden gegraven. Bij Plan II zou de lengte tot 24,4 kilometer worden teruggebracht en moest er 5.800 meter nieuwe bedding worden gegraven. Plan III zou in het benedengedeelte een geringere verruiming nodig maken en bij Plan IV zou alleen verruiming nodig zijn van De Pieperij tot De Stapel en beneden Dickninge een verruiming van het bestaande bed. Gerekend is op nieuwe bruggen overal waar de rivier wordt verruimd. De meeste bestaande bruggen verkeren in een slechte staat. Bij Plan I zijn ter beperking van de stroomsnelheid vier stuwen nodig, die ook als zomerstuw dienst kunnen doen, naast één zomerstuw in het benedengedeelte. In de overige plannen is met een zelfde aantal stuwen gerekend, waarbij de stuw bij Dickninge ook ter beperking van de stroomsnelheid dient. Bekading van het benedengedeelte en bemaling is alleen nodig bij hoge waterstanden op het Meppelerdiep.
Leiding A was voorshands gedacht van de Stenen Pijp langs de (toen nog) ontworpen provinciale weg Balkbrug-Den Kaat en verder evenwijdig aan de Dedemsvaart naar Sluis Vier. De doorsnijding van Balkbrug werd in beginsel mogelijk geacht. De smalle leiding was gedacht langs de Nieuwe Dijk en zou de waterscheiding van de stroomgebieden van Reest en Dedemsvaart doorsnijden en zou uitkomen in een bestaande leiding naar de Dedemsvaart. Leiding C zou ten dele het verruimen van een bestaande en ten dele het graven van een nieuwe sloot inhouden, uitmondend in de Beentjesgraven. Leiding D zou maar 700 meter lang worden. Becijferd was dat de voor ogen staande afvoer op de Dedemsvaart mogelijk was, wat in het rapport breed omschreven duidelijk werd gemaakt. Als de Dedemsvaart een verruiming tot 300 ton zou ondergaan (in plaats van die ingreep is het een grotendeels dempen geworden) zou het allemaal nog gemakkelijker worden.
De commissie gaf een globaal inzicht in de kosten, het eerste bedrag betekende bij bestaande Dedemsvaart en het tweede bij verbeterde Dedemsvaart: Plan I in beide gevallen f 1.910.000,-, Plan II: f 1.892.000,- en f 1.350.000,-, Plan III: f 1.997.000,- en f 1.455.000,- en Plan IV: f 1.531.000,- en f 989.000,-. Nadat er technische vergelijkingen waren weergegeven meldde de commissie, dat de gedane onderzoekingen nog niet hadden geleid tot een aanbeveling voor een volledig verbeteringsplan. Met name moest nog worden onderzocht op welke wijze het benedengedeelte van de rivier het best kon worden ontlast voor het geval er geen oost-west-kanaal tot stand kwam. Daartoe moest een subcommissie nog nagaan welke mogelijkheden een afwatering van het gehele Westerhuizingerveld door De Vledders zou bieden, terwijl een andere commissie nog moest onderzoeken of er voorzieningen konden worden getroffen om water uit de Reest bij De Stapel op de Hoogeveense Vaart te brengen. Daarom meende de commissie te moeten aanbevelen leiding A van de Stenen Pijp naar de Dedemsvaart aan te leggen. Ook de aanleg van een leiding van De Haar naar de Dedemsvaart zou al wel kunnen worden uitgevoerd, hoewel het hier veel meer om lokale aard ging. “Door de aanleg van deze leidingen en de reeds in het interim-rapport Ommerkanaal voorgestelde afleiding van de Braambergersloot naar de Dedemsvaart, kan in ieder geval thans reeds langs de gehele Reest een belangrijke verlichting van de moeilijkheden worden bereikt, benevens een definitieve oplossing voor het te beschermen gebied nabij Balkbrug. Voorts acht de commissie het nodig, dat zowel de Reest als de nieuw te graven afvoerleidingen onder waterschapsbeheer worden gebracht”.
In het op 25 oktober 1958 door de werkgroep Afwatering Zuidoost-Drenthe-Noordoost-Overijssel vastgestelde interim-rapport werd voor het Reestgedeelte beneden Balkbrug nog geen aanbeveling gedaan voor het geval er geen oost-west-kanaal tot stand zou komen. Wel werd aanbevolen in alle gevallen een afvoerleiding van de Reest bij Balkbrug naar de Dedemsvaart aan te leggen. Als het kanaal zou worden aangelegd kon voor het gedeelte beneden Balkbrug een goede en goedkopere oplossing worden bereikt door de aanleg van een afvoerleiding van de Reest bij De Stapel naar het oost-west-kanaal. Die leiding zou, om een vrije afstroming mogelijk te maken, moeten worden doorgetrokken naar het eerste pand van de Hoogeveense Vaart, dus tot beneden Rogatsluis. De kosten van zo’n leiding, die deels diep ingegraven door hoge gronden zou leiden, werden geschat op f 750.000,-. De voor deze afvoer nodige verruiming van het eerste pand van de Hoogeveense Vaart en van het afvoerkanaal naar de Reest werd geraamd op f 264.000,-. Daarbij zou nog komen de in theorie nodige gedeeltelijke verruiming van de Reest tussen De Pieperij en De Stapel en de afvoerleidingen naar de Dedemsvaart. Alles bij elkaar was f 2.441.000,- becijferd. Als men die leiding zou laten uitkomen op het tweede pand van de Hoogeveense Vaart zou die natuurlijk veel korter worden, maar dan zou er ook een gemaal nodig zijn, daar het kanaalpeil voor vrije afstroming te hoog was. Bovendien zou dan ook een groot deel van het tweede pand van de Hoogeveense Vaart moeten worden verruimd. Alles bij elkaar zou voor deze oplossing f 2.537.000,- nodig zijn, waarbij nog ongeveer f 250.000,- gekapitaliseerde bemalingskosten zouden komen. Waren er enige technische bezwaren tegen dit plan, financieel gesproken zag het er ook niet zo aantrekkelijk uit. De commissie meende dan ook niet te moeten aanbevelen voor dit plan te kiezen, tenzij er een oost-west-kanaal zou komen. Ook was de mogelijkheid onderzocht de afvoer van het gehele gebied van het Westerhuizingerveld in westelijke richting te verleggen, via De Vledders naar een punt op de Reest bij Beugelen. Daardoor zou de afvoer van bijna 2.000 hectare gebied pas op de Reest worden gebracht op een punt bij het benedeneinde van het te beschermen gebied, waardoor het riviertje in dit gebied belangrijk werd ontlast. Daartoe was een leiding (E) ontworpen, die door het westelijke deel van het Westerhuizingerveld was ingetekend, vervolgens door het oostelijke deel van De Vledders, buiten het laagste deel van het gebied om en daarna in westelijke richting naar de Reest werd doorgetrokken.
Provinciale waterstaat van Drenthe had verder onderzocht in hoeverre aan Drentse zijde nog delen van het stroomgebied van de Reest in andere richting zouden kunnen afwateren. Het bleek mogelijk een gedeelte van ongeveer 550 hectare van het Drentse gebied tussen Balkbrug en De Stapel met behulp van een gemaal af te laten wateren naar de Hoogeveense Vaart bij de Ossesluis en een gedeelte van ongeveer 500 hectare even beneden de Rogatsluis op dat kanaal. Bovendien werd het mogelijk geacht de afvoer van ongeveer 500 hectare Reestgebied bij Balkbrug naar de Dedemsvaart te brengen. Door deze maatregelen zou het stroomgebied van de Reest boven Beugelen tot ruim 2.000 hectare verkleind worden. De werkgroep oordeelde dat hierdoor enigszins belangrijke verbeteringswerken aan de Reest boven Beugelen niet nodig waren en dat zo een goede oplossing voor het natuurgebied bij Dickninge kon worden bereikt. De aanleg van de omschreven leiding en het verkleinen van het stroomgebied beneden Balkbrug werden dan ook aanbevolen. Beneden Beugelen waren verschillende mogelijkheden onderzocht. In dat gebied had men niet alleen te rekenen met de afvoer van de boven deze streek gelegen gebieden, maar ook met de invloeden van hoge waterstanden op het Meppelerdiep, waardoor in het Reestdal tot ongeveer Dickninge overlast kon worden ondervonden. “Nu binnen afzienbare tijd de zogenaamde zomerbemaling van het Meppelerdiep zal worden beëindigd, is te verwachten dat deze hoge standen meer zullen optreden. Er is van uit gegaan dat in ieder geval de lage gronden tussen het benedengedeelte van de Reest en de Hoogeveense Vaart door bemaling en eventueel bekading tegen deze hoge standen moeten worden beschermd”. Voor dit Reestgedeelte kwam de werkgroep met een oplossing, die naar haar mening uit civiel-technisch oogpunt de meest aantrekkelijke was, die aan de wateroverlast, als gevolg van hoge standen op het Meppelerdiep, voor het gehele Reestdal een einde zou maken en die uit een oogpunt van landschapsbescherming geen bezwaren zou ontmoeten. Die oplossing ging uit van een scheiding tussen de afvoer van de Reest zelf en van leiding E, die in dat plan bij Beugelen niet in de Reest uitmondde, maar de rivier daar zou kruisen (met hogere hoogwaterlijn) en het water naar het eerste pand van de Hoogeveense Vaart bracht. Met het oog op deze extra afvoer van ongeveer 2.000 hectare moest dit pand en de leiding langs de Rondweg bij Meppel worden verruimd. De Reest zelf had bij deze oplossing beneden Beugelen slechts de afvoer uit het Reestdal zelf beneden Balkbrug te verwerken, zodat ook voor dit gedeelte kon worden volstaan met uitbaggeren. In verband met het optreden van hoge standen op het Meppelerdiep dacht men de Reest aan het benedeneinde, vlak boven de leiding naar de Hoogeveense Vaart, af te dammen. De afvoer van het water zou dan in normale gevallen gebeuren met behulp van een ruime spuiduiker en bij hoge buitenwaterstanden met behulp van een bij deze afdamming te stichten gemaal. Volgens een globale raming zou die oplossing f 1.167.000,- kosten, exclusief de exploitatiekosten van het gemaal.
De in dit plan opgenomen afdamming van de Reest paste volgens de werkgroep volledig in de in het Meppelerdiep-rapport voorgestelde bekading van het Meppelerdiep. “De opzet om behalve bij extreem hoge of lage buitenwaterstanden het Meppelerdiep gemeen te leggen met het Zwartewater is voorts pas goed te verwezenlijken wanneer er geen belangrijke oppervlakte lage grond meer overlast van de hoge standen kan ondervinden”. De afsluiting aan de mond van de Reest zou tot gevolg hebben dat het gehele lage gedeelte van het stroomgebied blijvend gevrijwaard is tegen wateroverlast door hoge standen op het Meppelerdiep, die na het gereed komen van de bekading vermoedelijk frequenter, (zij het minder langdurig) zullen voorkomen. De Reest hoefde beneden Beugelen door deze oplossing alleen te worden uitgebaggerd en er hoefden geen kaden langs dit gedeelte te worden aangelegd, “zodat er geen bezwaren in verband met de natuurbescherming en het behoud van het landschapsschoon te verwachten zijn”. De afdamming zou al op korte termijn kunnen worden uitgevoerd en dan direct effect sorteren, “daar terugstuwing van water uit het Meppelerdiep dan kan worden voorkomen”. De afvoercapaciteit van de Beneden-Reest zou bij de huidige afmetingen zo gering zijn, dat een wat ruim bemeten spuiduiker deze zeker zonder bezwaar kan verwerken. “Bij hoge standen op het Meppelerdiep wordt de afvoer nu door opstuwing vaak geheel onmogelijk, zodat de toestand bij aanwezigheid van een gemaal in elk geval beter zal worden, ook al is de capaciteit daarvan veel te klein in verhouding tot het tegenwoordige stroomgebied. Verwacht mag worden dat het gemaal in elk geval in staat zal zijn de zomerafvoeren te verwerken, zodat de grootste bezwaren voor de landbouw hierdoor zijn ondervangen”.
Hoewel de werkgroep om al deze redenen de omschreven oplossing bepleitte, meende men er toch ook op te moeten wijzen dat er ook een goedkopere oplossing mogelijk was, waaraan echter wel verschillende nadelen -in vergelijking met de bepleite oplossing- kleefden. Men kon namelijk leiding E ook bij Beugelen in de Reest laten uitmonden en de rivier door een ingrijpende verbetering beneden dit punt geschikt maken voor de gezamenlijke afvoer van de Reest boven Beugelen en van leiding E. Daarbij zou voldoende grond beschikbaar komen om de daarbij af te snijden bochten vrijwel allemaal te dempen en om langs de noordelijke oever een kade aan te leggen, die het achter liggende gebied tegen overstroming, als gevolg van hoge standen op het Meppelerdiep, zou beschermen. Die gronden, ongeveer 220 hectare, zouden bij hoge standen bemalen moeten worden, door een gemaal bij het afvoerkanaal langs de Rondweg bij Meppel. Bovendien was een onderbemaling ontworpen voor het westelijk deel van De Vledders, dat bij hoge standen op de Reest bemalen zou moeten worden op leiding E. Voor de aanleg van een kade langs de zuidelijke oever zou de nodige grond van elders aangevoerd moeten worden. “Door een dergelijke kostbare kade zou slechts een smalle strook grond watervrij gemaakt worden, terwijl voor de afwatering van deze strook bij hoge Reeststanden meerdere onderbemalingen nodig zouden zijn. Er is daarom niet gerekend op het inkaden van de gronden in het dal ten zuiden van de Reest. Deze gronden zullen dus bij hoge standen wateroverlast blijven ondervinden”. Deze oplossing werd geraamd op f 841.000,-, exclusief de exploitatiekosten van de gemalen. De nadelen ervan waren de Reest beneden Beugelen ingrijpend te wijzigen en langs de noordelijke oever een kade aan te leggen. Uit een oogpunt van landschapsschoon en recreatie bestonden daar bepaalde bezwaren tegen. ‘Bovendien zullen de lage gronden in het Reestdal beneden Dickninge, voor zo ver buiten de kade gelegen, bloot gesteld blijven aan overstroming, door opstuwing van de Reest bij hoge waterstanden op het Meppelerdiep’. Een afdamming van de Reest zelf met een bemaling van de rivier bij hoge buitenwaterstanden was in dat geval niet aantrekkelijk, daar dan het gemaal, met het oog op de afvoer van leiding E, een veel grotere capaciteit moest krijgen.
Volgens de plannen moesten terzake de Reest de volgende werken worden uitgevoerd: door de reeds aangehaalde verkleining van het stroomgebied beneden Balkbrug is de maatgevende afvoer zo verminderd, dat de rivier tussen Balkbrug en Stapelerveld ongewijzigd kan blijven en van Stapelerveld tot Beugelen kan worden volstaan met uitbaggeren. Alleen binnen het te beschermen gebied ter weerszijden van Dickninge is, om een grotere profielverruiming te ontlopen, op een iets hogere stroomsnelheid dan er boven gerekend. De stuw bij Dickninge zou gehandhaafd blijven. Als plan A zou worden uitgevoerd zou beneden Beugelen met uitbaggeren kunnen worden volstaan. Bij Beugelen zou aan twee bochtafsnijdingen niet zijn te ontkomen. Ingeval plan B was voor dit traject een ingrijpende verbetering nodig. Er moesten nogal wat bochten worden afgesneden en de lengte werd een kilometer kleiner. In dit plan was langs de noordelijke oever een kade ontworpen en langs de zuidkant niet, ‘zodat deze gronden wel overstroomd kunnen worden’. Leiding E zou een verhang krijgen van 15 centimeter per kilometer. Het tracé zou eerst de Hoofdweg door het Westerhuizingerveld volgen, daarna langs de oostelijke rand van De Vledders lopen (om het laagste gedeelte heen), dwars over de Streitenvaart en de bosrand ten westen daar van en bij Beugelen in de Reest komen. Bij Beugelen zou in plan B een aflaatwerk op de Reest nodig zijn en een kunstwerk voor de kruising met de Reest, waarbij voorlopig werd gedacht aan een grondduiker onder het riviertje. Er was rekening gehouden met vijf, respectievelijk drie nieuwe bruggen voor landbouwverkeer in het Westerhuizingerveld en De Vledders, alsmede met het vernieuwen van de bestaande bruggen. Bij plan B moest er een grondduiker voor de Streitenvaart onder leiding E komen. Bij plan B moest de Streitenvaart op leiding E bemalen. Ik heb niet kunnen achterhalen waarom (ook) deze omschreven plannen geen realiteit zijn geworden. Het op 23 april 1959 uitgebrachte interim-rapport waterafvoer via de Hoogeveense Vaart c.a., door een subcommissie van de commissie Afwatering ZO-Drenthe/NO-Overijssel, meldt onder andere, dat de bebouwde kom van Meppel sinds jaar en dag wateroverlast ondervond bij grote aanvoeren. Sinds 1953 is daar verbetering in gekomen door het verruimen van de benedenloop van de Reest. Bij grote afvoeren werden overigens nog wel alle deuren van de sluis in Meppel, als het peilverschil binnen en buiten vrijwel gelijk was, helemaal geopend om de afvoer van het bovenwater zo groot mogelijk te doen zijn. De scheepvaart lag dan stil totdat de waterstand weer meer normaal was geworden.
Tot een kostenraming terzake het verbeteren van de Hoogeveense Vaart, die een eindbedrag van f 10.155.000,- aangeeft, behoort ook f 297.000,- voor een stroomkanaal naar de Reest. Ik heb uit de omschrijving van de plannen menen te mogen concluderen, dat het mogelijk zou zijn een gebied van ongeveer 3.850 hectare bij De Stapel te laten afwateren op de Hoogeveense Vaart, door bemaling op dit kanaal of door de aanleg van een lateraal (evenwijdig lopend) kanaal tot beneden de Rogatsluis. Het zou in geval van bemaling betekenen dat het eerste en het tweede pand, alsmede het stroomkanaal naar de Reest nog verder moest worden verruimd. In het andere geval bleef deze verruiming beperkt tot het eerste pand in het stroomkanaal. Ook in dit plan kwamen de (on)mogelijkheden van een -niet gerealiseerd- oost-west-kanaal vrij uitvoerig aan de orde. De plannen zijn, mede door de financiën, plannen gebleven. In een veel later stadium (in 1998) is wel een ingrijpend plan voor de waterbeheersing in het Westerhuizingerveld (naast af- ook toevoermogelijkheden) doorgevoerd. Het plan was niet ingrijpend voor de Reest, maar er zaten wel meerdere positieve kanten aan voor het riviertje op de grens van Overijssel en Drenthe.
Willem Wind