Uit: Hoogveenbeek de Reest vaak bedreigd
Op 12 augustus 1858 stelde de Avereester raad het bestek en de voorwaarden vast voor de aanbesteding voor ”het maken van eene Straatweg tusschen den Straatweg van Meppel naar Hoogeveen door den Stapel en Oud Avereest tot aan brug no. 7 (nu het kruispunt in Balkbrug) over de Dedemsvaart ten lengte van 9.878 ellen met leverantie der benodigde materialen”. De ondertekenaars van het raadsbesluit waren de op 13 december 1860 oneervol ontslagen (in verband met een belangrijk tekort in de gemeentekas, waaraan hij voor een groot deel, zo niet geheel schuldig was) burgemeester H.F. Deel en wethouder Plomp. Tot de aanleg van de weg behoorde ook het bouwen van een vaste houten brug over de rivier de Reest, het leggen van twee grote en 10 kleine stenen duikers en het maken van twee tolbomen; reden te meer om hier aandacht aan te besteden.
Het bestek en de voorwaarden, alsmede de memorie van toelichting, waren met de hand geschreven, overigens door twee verschillende personen, gezien het handschrift. De kosten van het geheel waren becijferd op f 45.580,–. De kosten van de brug, tolbomen en lantaarn bedroegen ruim f 900,–, terwijl voor de vernieuwing van de duikers f 700,– was genoteerd.
Voor het maken van de voor ogen staande brug moest de aannemer leveren en verwerken: 20 inlandsche dennen palen, lang 4,00 el, zwaar 20 duim; 2 dennen kloosterhouten, lang 4,80 el, 20 en 25 duimen zwaar, vierkant bezaagd; 2 rijen dennen damplanken, breed 4 ellen, dik 5 duim; 8 beslagen eiken landhoofdpalen, zwaar 25 en 25 duim lang; 2 beslagen eiken hoofdbalken, 2 beslagen ankerpalen; 2 meskant eiken beschoeiïngen tegen de landhoofden, idem twee tegen de benedenvleugels; 5 meskant eiken leggers; 2 meskant eiken stootplanken; 8 meskant eiken leuningstijlen van 1,25 el lang; 8 idem van 1,50 el lang; 8 meskant eiken dekstukken op de vleugelpalen; 2 keer 6 leuningregels; 4 gesmede ijzeren ankers; 8 gesmede ijzeren leuninggespen en de nodige bouten, spijkers, nagels, teer en verfstoffen.
Voor de “bewerking der brug” was bepaald dat in overleg met de directie de aannemer “tot afleiding van het water der rivier de slooten zooveel noodig zou opschoonen, de gevorderde afdamming doen en de put droog maken en houden als de bouwing der brug zal vereischen”. De aannemer moest er voorts voor zorgen, dat voor de “ineenwerking” van de verschillende delen van de brug de onderkant van de leggers zodanig hoog was, dat die minimaal 1,00 el boven de hoogste stand van het water der rivier de Reest moest liggen. De rest van de werkzaamheden was ook tot in de finesses omschreven, wat hier niet allemaal wordt herhaald.
Na het voltooien en het goedkeuren van het werk moest de brug aan de landzijde met goede zandspecie worden aangevuld tot de bovenkant van het dek. De vleugels moesten met stapelzoden worden opgezet. Er mocht niet meer dan het hoognodige worden ontgraven. Aansluitend moesten de dammen (voor de opstuwing en omleiding) worden opgeruimd, moest de rivier weer onder profiel worden gebracht en moest het water de gewone loop hergeven worden.
Op aan te wijzen plaatsen moesten er twee tolbomen (met bijbehoren) van meskant eiken worden gemaakt. Ook moest er een lamp komen van zwaar stortblik, met ruiten lamp en opsteker, alsmede een tariefbord, van 1,20 el vierkant. Tot het werk behoorde voorts het plaatsen van een grote duiker “in de waterleiding in de stuw van de Bloemberg en een duiker in de waterleiding benoorden het dorp Avereest. Op aan te wijzen plaatsen moest de aannemer daarnaast tien duikers door de weg leggen, na het uitbreken van de bestaande duikers. Voor het afleiden van het water tijdens de bouw van de brug, alsmede het afdammen en het genoegzaam laag houden van de Reest werd in de begroting f 60,– genoteerd, voor de 20 inlandsche dennen f 16,–, voor het kruinen, punten en inheien f 30,–, voor de 2 dennen kloosterhouten f 41,20, voor de te helen dennen fl 85,08, voor de vleugelpalen, hoofdbalken en ankerpalen f 167,07, voor het bekleden van de vleugels, voor de tengels, de stootplanken, de leggers en de leuningstijlen f 287,10, voor de 4 gesmede ijzeren ankers f 33,60, voor de ijzeren leuninggespen f 3,20 en voor het 3,65 el meskant eiken brede brugdek f 73,–. Alles bij elkaar was de brug becijferd op f 830,–, waarvan de helft door de provincie Drenthe zou worden betaald. Voor de tolpalen, de tariefbordpaal en de lantaarnpaal was f 38,15 nodig, voor het tariefbord f 5,–, voor een lantaarn f 3,– en voor het maken van de tolplaatsen f 10,745. Voor mogelijke reparaties of vernieuwingen aan duikers werd f 200,– genoteerd.
De hoogte van de kruin van de bestrating was bepaald op 60 duimen boven de waterstand van de Reest. Er mocht een uitzondering worden gemaakt “waar particuliere erven of bosschen genoegzame verhooging hoogst bezwaarlijk maken”. “De aanwezige duikers tot afvoer van water door dezen weg liggende zullen zoo noodig hersteld en vernieuwd worden, en tot doorlating van het water der rivier de Reest en waterlossing aan de Bloemberg, in het nieuwe gedeelte nabij de Reest door duikers en brug eene opening gelaten worden van minstens 1/10 meervermogen, dan min of meer 1.300 el lager wordt gevonden in den weg over de Reest, van W.L. Stapel en dat aldaar, blijkens ondervinding genoegzaam bekend is”, aldus nog een passage uit de memorie van toelichting.
Brug bij de Bloemberg.
Klinkerstraatweg
De aanleg van de kunstweg, een klinkerstraatweg, tussen de Wolfsbrug over de Drentsche Wijk en de klinkerweg door Drogteropslagen, inclusief de aanleg van twee bruggen, heeft tussen eind april 1916 en eind april 1924 enorm veel voeten in de aarde gehad. Uit de enorme papierberg komt het waarom van het zo lang uitblijven van de goedkeuring door de provincie Overijssel niet duidelijk naar voren, maar wellicht zijn de becijferde kosten er debet aan. In elk geval is er sprake geweest van “buitensporig hoge prijzen van klinkers”, zo blijkt uit een briefwisseling tussen de burgemeesters van Avereest en Zuidwolde. De Avereester eerste burger vroeg zich, overigens zonder ruggespraak met de wethouders te hebben gehad, af of er niet aan wat anders moest worden gedacht, bijvoorbeeld hoogovenslakken.
Het weggedeelte dat nu Het Bergje en Reestweg heet, lag 430 meter in Avereest en 835 meter in Zuidwolde. De ene te bouwen brug was die over de Reest bij Het Bergje, waar intussen een duiker de brug heeft vervangen. De raden van de beide gemeenten waren het in het voorjaar van 1916 wel eens, dat een verharding “van de weg door het Achterveld” geen overbodige luxe was en stemden op 25 april, respectievelijk 4 mei in met een gemeenschappelijke regeling, die op 15 augustus 1916 provinciale instemming verwierf. Het raadsbesluit onderging op 2 juli 1917 een verandering. Daarna bleef het stil tot 16 juli 1919, want toen schreef de burgemeester van Avereest zijn collega van Zuidwolde, dat hij bezoek had gehad van enkele leden van de commissie terzake de verharding van de weg door het Achterveld. Zij hadden zich ontmoedigd getoond over het feit, dat de provincie Overijssel nog steeds geen beslissing had genomen. Hij bepleitte dat de beide gemeenten samen op een spoedige beslissing zouden aandringen. Het onderwerp stond nog niet op de agenda van de zomerzitting van de Staten, zodat behandeling in de najaarszitting kon worden bepleit.
Bij een brief van 13 augustus bepleitten Avereest en Zuidwolde een hogere subsidie, met als resultaat dat het ministerie van Waterstaat op 2 december 1920 liet weten, dat het subsidie-percentage 20 bleef, maar dat het maximumbedrag f 7.900,– mocht worden. Op 8 juni 1917 was meegedeeld dat het maximaal f 3.620,– mocht worden. De Staten van Overijssel handhaafden (per 23 juli 1920) hun subsisietoezegging van 25 procent. Van Drenthe ben ik een dergelijk besluit niet tegen gekomen, maar ook die droeg een kwart van de nodige middelen bij, blijkt uit de afrekening van het geheel. Rijkswaterstaat Drenthe begon intussen wat ongeduldig te worden en vroeg bij de brief van 3 november 1921 waarom er nog steeds niet was begonnen.
Op 6 Juli 1921 bleek het afstaan van de nodige grond nog niet helemaal te zijn geregeld en op 22 juni 1922 ging er een brief van Zuidwolde naar de Drentse Statenleden, waarin verontrusting werd geuit over de dreiging dat de subsidie, door het niet naleven van het besluit van 1917, van 45 naar 30 procent zou gaan. Dat zou het realiseren van de wegverbetering ernstig in gevaar brengen. In het archief van Zuidwolde heb ik één brief van een Statenlid hierover gevonden, met de toezegging te zullen pleiten voor het handhaven van 45 procent. Op 23 september schreven de gemeenten, dat de aanbesteding aanstaande was. De kosten van de aarden baan waren becijferd op f 6.565,–. Gevraagd werd dit werk door uitsluitend werkloze landarbeiders te laten doen, wat overigens wel kostenverhogend zou werken. Avereest had op dat moment 120 werklozen en Zuidwolde 40. Of op het verzoek is ingegaan heb ik niet kunnen achterhalen. De aanbesteding gebeurde dan eindelijk op 26 oktober 1922. De ene brug kwam over de Reest (bij het Bergje) te liggen en de andere over de Hokswaterleiding (de juiste plaats heb ik niet kunnen achterhalen, maar over een waterlossing wat noordelijker dan Het Bergje heeft in de Reestweg ook een brug gelegen). De Wolfsbrug was een vroegere provinciale draaibrug en lag over de Drentsche Wijk in de huidige weg. De feitelijke (en oudere) Wolfsbrug (genoemd naar de familie Wolf, die er voor de fam. Batterink woonde), lag wat noordelijker, tussen de woningen van de huidige bewoners Batterink en Kruidhof en was een zogenaamde vlotbrug, zo vertelde me de 74-jarige Hendrik Batterink. De landhoofden van die vroegere vlotbrug zijn pas in 1972 opgeruimd, toen het waterschap de wijk een grote opknapbeurt gaf. De Drentsche Wijk is vroeger vrij druk bevaren door boten met turf, die naar de Dedemsvaart werd afgevoerd.
Er waren negentien inschrijvers voor de aanleg van de weg en de bruggen, waarvan er meerdere al met officiële inschrijfbiljetten werkten. Het werk werd gegund aan de aannemers C. v.d. Leur uit Zwolle en W. v.d. Leur uit Lieshout, voor f 27.664,–. Zij hadden in die dagen borgen nodig. De hoogste inschrijving was f 41.150,–. Het op- en toezicht werd uitgevoerd door de (bouwkundige) firma K.A. Hakkert uit Dedemsvaart, die op 30 april 1924 meldde dat het gehele werk gereed was en derhalve het laatste deel van de aanneemsom kon worden betaald. GS van Drenthe signaleerden dat de kosten van Hakkert meer bedroegen dan de gebruikelijke tien procent van de aanneemsom, hetgeen tot vragen leidde. Burgemeester Dotinga meldde namens het Avereester college de beloning billijk te vinden.
De brug over de Reest werd er één “met een houten fundering, steenen landhoofden, ijzeren leuningen en leggers, waar tusschen steenen gewelven met een afdekking van beton, zand en klinkers op hun kant”. De kunstwerken, waartoe ook vijf duikers behoorden, moesten drie maanden na de gunning gereed zijn. De breedte was 3,70 meter en de breedte van het rijvlak 3,04 nieten in het bestek waren ook de minimaal te betalen uurlonen genoemd: 70 cent voor een metselaar, timmerman, smid of loodgieter, 65 cent voor een verver en 30 cent voor een opperman of arbeider.
De afrekening van het geheel laat zien dat de uitgaven f 30.746,02 waren. De inkomsten aan subsidies van het rijk, de provincies Drenthe en Overijssel, alsmede f 2.200,- van particulieren bedroegen f 20.153,16. Het betekende dat de beide gemeenten, die ook het bestuur over de weg en de bruggen kregen, elk f 5.296,43 moesten neertellen.
Hendrik Batterink zei me zich nog goed te herinneren dat de weg destijds werd aangelegd.
Brug Pieperij
De brug over de Reest bij de Zuidwolder buurtschap Pieperij, die een verbinding gaf met de weg Balkbrug-Bloemberg, werd op maandag 25 augustus 1930 openbaar aanbesteed. Dat gebeurde samen met de bouw van de brug over de Steenbergerwijk, elders in Zuidwolde. Het moesten bruggen van gewapend beton worden. Het werk werd gegund aan K. Danser uit Meppel voor
f 6.800,–. Hij becijferde voor de brug Pieperij f 3.590,– en voor de andere f 3.260,–, maar deed er bij combinatie 50 gulden af. Danser was echter niet de laagste van de vier inschrijvers, die overigens geen officiële inschrijfbiljetten gebruikten. Enkelen leverden wel een briefje in, dat je eerder als een vodje zou aanmerken. Tot de inschrijvers behoorde ook Klaas Huisman uit Sluis Zeven, die met f 7.667,– de hoogste was.
Brug in de Pieperij.
Terzake de brug Pieperij betrof het niet alleen het maken van een gewapend cementbetonnen brug, maar ook het afbreken van de bestaande en het maken van hulpbruggen. De afbraak moest ”ten voordeele van de aanbesteder” gebeuren en er moest “een solide hulpbrug” komen. Ook moest er gezorgd worden voor een geregelde afvoer van het water en er mochten geen belemmeringen voor het scheepvaartverkeer optreden. De brug Pieperij moest na 90 dagen worden opgeleverd en vervolgens nog 60 dagen worden onderhouden. Voor het niet nakomen van die bepalingen stond een boete van f 15,– per dag. De lengte van de landhoofden was 3,90 meter en de wijdte tussen de landhoofden 5,70 meter. De hoogte van de leuningen was 0,80 meter boven dek en de breedte tussen de leuningen 3,50 meter. Er moesten onder meer tien palen van 5,30 meter lengte en 0,20 meter dikte worden gebruikt, zo meldt het bestek, dat ik vond in het archief van Zuidwolde. Het draagvermogen van de brug moest minstens 12.000 kilogram zijn. Op beide bruggen moest een bestrating komen van vlamovenstraatklinkers van f 18,– per duizend, op hun kant gelegd. Bij de brug Pieperij ging het om 19,50 meter straatwerk. Nu, ruim 69 jaar later, ligt de brug van 1930 er nog.
Over de Reest lagen en liggen ook tal van particuliere bruggen, veelal gebruikt om op het aan de overzijde liggende land te kunnen komen. Dat was en is ook nu nog het geval in Schrapveen. Daar is eens een zeer hoog oplopende ruzie over geweest, zo is me door een bewoner van de streek verteld. Het betrof een houten brug, die nogal wat hoger lag dan het maaiveld, omdat er boten met onder andere mest onder door moesten kunnen varen. Het onderhoud van die brug had in de loop van de jaren niet de nodige aandacht gekregen en op een gegeven moment zakte de eigenaar er met een beladen wagen doorheen. Dat liep op zich nog redelijk af. De eigenaar dacht uit kostenoverweging nu wel met een gelijkvloers liggende brug te kunnen volstaan en bouwde die zonder enige ruggespraak met de verdere grondeigenaren/gebruikers. Eén van hen wilde de Reest echter beslist blijven gebruiken voor het vervoeren van de mest per boot naar zijn land. Er was echter geen praten tegen dat het weer een soort “boogbrug” werd, waar men ongehinderd onder door zou kunnen varen. De ruzie hierover liep zo hoog op, dat de boer met de boot de brug zo krachtig ramde, dat deze gedeeltelijk weer werd vernield. Het draaide op een proces uit, met als resultaat dat er weer een hogere brug moest komen. Die is niet zo solide geweest dat deze “tot in lengte van jaren” dienst kon doen, want er ligt intussen al weer heel wat jaren een andere, met het dek op de hoogte van het maaiveld…
Willem Wind