Oude beroepen en hun beoefenaars
Uit de herinneringen van Th. H. Padberg (1902)
Evenals in Dedemsvaart hadden wij te Sluis 6 voor en na de eeuwwisseling een klepperman of nachtwacht. Wie deze betaalde weet ik niet. Wel was het een publiek “geheim” dat er bij ons aan Sluis 6 (en dan bedoelde men de streek vanaf ongeveer de plaats waar de Gereformeerde Kerk heeft gestaan tot de bocht waar de Tottenhamstraat begint) veel rijke mensen woonden. Jarenlang was het gezegde: ”Aan de Vaart (= het dorp) hebben ze de lef en aan Sluis 6 hebben ze de centen.”
Hoogstwaarschijnlijk werd de nachtwacht betaald door mensen die het meeste belang bij hun eigendommen hadden. Vroeger, zo rond de eeuwwisseling, moet er een bepaalde onveiligheid in onze regio geweest zijn, anders heeft men niet iemand nodig die waakt over de bezittingen van anderen en hun een gevoel van veiligheid kan verschaffen. Ik kan mij nog herinneren dat mijn moeder, wanneer het donker werd alles wat dan nog buiten lag en hing in huis haalde. Ook toen hoorden we praten over wasgoed dat uit de lijn werd gestolen en over andere minder fraaie dingen. Niet voor niets kende men in die tijd al de uitdrukking: “Alleen molenstenen en gloeiend ijzer laten ze liggen.”
Wat er precies tot de taak van de klepperman hoorde, weet ik niet. Wél dat zo tegen tien uur ‘s avonds de klepperman de straat opging en dan het navolgende vers, half zingend, liet horen:
Tien uur heeft de klok de klok heeft tien.
Kom burgers weest tevreden, ik zal liet weer bezien.
Sluit uw deuren en vensters dicht
Gij kunt slapen en ik moet waken, het is mijn plicht.
Tien uur heeft de klok. de klok heeft tien.
In die tijd (en dat was tot ongeveer 1918) was het ‘s avonds nog zo stil dat men buiten staande de nachtwacht heel in de verte kon horen aankomen en verdwijnen met z’n klepper. Ongeveer vijf minuten liet hij z’n klepper horen: klep-klep-klep-klep-klep-klep.
(In de winter, bij mooi helder weer kon het gebeuren dat het zo stil was, dat men ‘s avonds als de wind uit het noorden kwam, de trein in de buurt van Hoogeveen kon horen.)
De nachtwacht bij ons heette Jan Voordenhout. Hij woonde in het toenmalige brugwachters-huisje bij ”Vredehoeve”, thans bekend als Rheezerend 19. Hoe vaak hij ‘s nachts zijn route liep, kon niemand mij vertellen. Wel herinner ik me dat hij in de Kerstnacht om ongeveer vier uur hij ons op de ruiten bonsde om ons te wekken, zodat we op tijd in de Nachtmis van vijf uur konden zijn.
De nachtwacht in Dedemsvaart was een zekere B. Plas, bij woonde in de Mulderij, naast ”De Kloosterhoek”. Als het slecht weer was kwamen Plas en Voordenhout beiden schuilen in het stookhok bij de boerderij van Trientien Mos, thans Langewijk 230 en 232. Tot in de twintiger jaren is Plas nachtwacht geweest in Dedemsvaart. Hij was een grote man met een lange baard en een hoge zijden pet op, een zgn. hondenhok. Hij kon heel goed buikspreken en was, watje noemt, een echt dorpstype.
Hoe lang Voordenhout aan Sluis 6 klepperman is geweest., is mij niet bekend. Wel dat wij één of meerdere jaren geen nachtwacht hadden.
Ik zal zo ongeveer negen of tien jaar oud zijn geweest, toen bij ons in het café, in een druk bezochte vergadering werd besloten opnieuw een nachtwacht te laten lopen, omdat het eigenlijk onverantwoord was dat er niemand de wacht hield. Er kon gespuis aan de weg lopen, er kon brand uitbreken, kortom er kon van alles gebeuren en dan was het maar beter weer iemand te hebben die de wacht hield.
Tijdens deze vergadering werd besloten dat Arend Niks (de vader van de vroegere brieven-besteller Bonne Niks) nachtwacht zou worden. Ook werd vastgesteld hoeveel geld hij daarvoor kreeg, waar hij dat kon halen, welke route en hoe vaak hij deze ‘s nachts moest lopen enz.. Kortom alles werd mondeling geregeld. Een contract op papier zal er nooit geweest zijn. Het was toen nog : “Een man een man, een woord een woord.”
Nieuwsjaarsdag was voor de nachtwacht en de lantarenopsteker de belangrijkste dag van het jaar. Dan gingen ze met een pakje nieuwjaarswensen in de hand de aanwonenden van hun route langs, om dezen hun heilwens aan te bieden. En er was geen huis waar ze met niets werden afgescheept.
Hoe de samenwerking tussen nachtwacht en politie was? Daar kan ik geen zinnig woord over zeggen. Dat was dunkt mij, toen niet iets waarover werd gepraat. Ik denk dat, een uitzondering daargelaten, er niemand geweest is die het interesseerde hoe de overheid tegen deze nachtwakers aankeek, maar dat ze alleen maar blij waren dat het particulier initiatief nachtwakers bekostigde, omdat deze een bijdrage leverden aan de veiligheid in bepaalde delen van de gemeente.
Th. H. Padberg