Het zat het gemeentebestuur van Avereest niks lekker, in 1833, toen ten gerieve van de jonge veenkolonie aan de Dedenisvaart in het ambt Ommen, nabij de Sponturfwijk een kerkhof gesticht werd. In een beklagschrift aan de Gedeputeerde Staten van Overijssel voerde de burgemeester aan dat Ommen het kerkhof zelfs buiten haar gemeentelijke grenzen had gelegd, en dus binnen Avereest. Bovendien was de eigen begraafplaats (bij Oud-Avereest) nog in 1827 èn in 1830 vergroot, waarvoor de kerkvoogden grond hadden moeten aankopen. Men was bandat die investering nu veel minder snel zou worden terugverdiend. De Gedeputeerde Staten echter, zagen voor de snel groeiende veenkolonie het belang van een eigen begraafplaats en reageerden: “Overwegende dat de bedoelde begraafplaats, hoewel aan de grenzen, doch binnen de gemeente Avereest gelegen, is aangelegd op een geschikte en voor de ingezetenen aldaar zeer gerieflijken plaats, met een houten hek is omringd, en daarvoor door het gemeente bestuur van het ambt Ommen, in den waan verkerende dat hetzelve binnen deszelfs gemeente was begrepen… en dat het hebben van eene begraafplaats buiten de grenzen der gemeente niet strijdig is met de algemeene verordeningen daaromtrent…”.
Kortom: het kerkhof mocht blijven. Wel moest ambt Ommen in onderhandeling treden met de kerkvoogden van Avereest om een schadevergoeding vast te stellen voor de te verwachten ‘schade’ voor het kerkhof van Oud Avereest. Een beetje zijn de zorgen van de kerkvoogden van Avereest wel te begrijpen. Tot dan toe waren de protestanten van Dedemsvaart aangewezen op de kerk te Oud-Avereest. Voor de wekelijkse kerkgang lag ze te ver weg. Wel werd er gedoopt, getrouwd èn … begraven. Binnen de gemeente Avereest lag het sterftecijfer op een gemiddelde van 20 per jaar, terwijl de veenkolonie Dedemsvaart al snel op het dubbele lag, waarvan veruit de meeste protestants. De uitbreidingen van de graafplaats te Oud-Avereest in 1827 en 1830 zijn in dit licht heel verklaarbaar. In 1832 echter, was in de veenkolonie Dedemsvaart met de bouw van de Nederlands Hervormde kerk begonnen. De verse kerkvoogden -niet de minsten in de jonge gemeenschap zullen wel aangedrongen hebben op een eigen begraafplaats. Baron van Dedem stelde een geschikt stuk grond beschikbaar in de Mulderij en de gemeente Ambt Ommen gaf haar medewerking. Met bovenvermeld resultaat…
Vier jaar later, in 1837, werd dit deel van ambt Ommen bij de gemeente Avereest gevoegd, en in 1840 ging de grond van Van Dedem in eigendom over naar de gemeente. In de jaren daarna groeide de begraafplaats langzaam maar zeker uit tot de voornaamste van de gemeente. Voornaam vanwege de grootte; vanaf plm. 1850 kwam het gemiddelde sterftecijfer voor de gemeente op 125 te liggen, waarvan de meeste in de Mulderij begraven zullen zijn. Maar zeker ook voornaam vanwege de mensen die er begraven werden. De groep verveners die op initiatief van Van Dedem de ontginning van dit gebied krachtig en met visie ter hand namen, zijn in de periode 1845-1875 overleden en vonden
nagenoeg allen een laatste rustplaats in de Mulderij en hun graven zijn er tot op de dag van vandaag terug te vinden, als een stenen archief.
Neem Bonne Berends , raadslid en N.H.kerkvoogd, die woonde aan het westeinde van de Langewijk (later de Beute). Invloedrijk binnen de gemeente, vader van een even talrijk als invloedrijk nageslacht. Huizen als “Frisia State”, “Humosa”, “Arriërend” en het huidige gemeentehuis (sedert 1 januari 2001 niet meer, vanwege de herindeling) werden door hen gebouwd. Bonne overleed één dag nadat op 31 maart 1870 het door hem aan de N.H. kerk geschonken kerkorgel plechtig in gebruik was genomen. Het graf van hem en zijn weduwe, Liebegien Kreuzen, ligt nog ongeschonden vooraan op de Mulderij.
Neem Roelof Veeningen , raadslid en N.H.kerkvoogd, die sinds 1818 het eerste stenen huis in Dedemsvaart bewoonde. Zijn naam kon bij zijn overlijden in 1849 niet voortleven in zijn nageslacht- zijn huwelijk bracht zeven dochters voort, die huwden met zonen van andere invloedrijke bewoners van deze streek, doch op de Mulderij staat zijn naam al bijna 143 jaar in Bentheimer zandsteen gebeiteld.
Neem Hendrik van Haeringen , Heinbaas, in 1829 ‘met niets’ als arbeider naar het einde van de toenmalige vaart gekomen bij het latere Colenbrandersbos-. Die als veenbaas voor anderen optrad en zich zo, langzaam maar zeker, enig bezit en aanzien verwierf. In 1836 medeondertekenaar van de brief van afscheiding aan de Ned. Hervormde kerk te Dedemsvaart. Eerste Gereformeerde ouderling en vervener. Die net als Bonne Berends een talrijk nageslacht had. Hij is in 1858 begraven op de Mulderij. Later werden ook kinderen en kleinkinderen er begraven.
Neem Egbert Zwiers , zoon van de vervener Jan Zwiers en schoonzoon van Roelof Veeningen. Hij was één van de belangrijkste personen in het Dedemsvaart van de vorige eeuw. Hij was niet alleen plaatselijk vervener en fabrikant: hij genoot landelijke bekendheid als aannemer van wateren wegenhouwwerken. Het familiegraf uit 1882 met een bijzonder smeedijzeren hekwerk bevindt zich nog in goede staat. Naast dit graf bevindt zich een liggende zerk van zijn in 1872 gestorven, 7-jarig dochtertje Gertruida Hillegonda Klazina, met als versiering een medaillon in de vorm van oeroeboeros (een slang die zichzelf in de staart bijt). Een versiering die in Salland slechts zelden wordt aangetroffen. Maar het zijn ook de andere vooraanstaande leden van de Avereester gemeenschap, zoals de beide burgemeester-broers van Barneveld. Johannes Hendrikus kwam in 1860 als burgemeester naar Avereest. Hij zorgde voor de bouw van een nieuw gemeentehuis aan de Hoofdvaart, ten oosten van Hotel Steenbergen (thans hoek Molstraat). Bovendien bouwde hij er naast een woning. Beide panden staan er nog steeds. J.H. van Barneveld bekleedde de functie van burgemeester tot aan zijn dood in 1878. Op zijn graf in de Mulderij staat een obelisk naar Egyptisch voorbeeld in die dagen bij de welgestelden een populaire grafversiering- met daarop een zinken vaas. Hij werd als burgemeester opgevolgd door zijn broer Herman, die dit ambt ook tot zijn dood, in 1902, bekleedde. Ook op zijn graf verrees een gedenknaald, met rondom de tekst: ” Hier rust onze vriend H.van Barneveld – in leven burgemeester te Avereest van 20 jan 1879 tot 28 jan 1902 ter droeve nagedachtenis, vrienden en vereerders – rust in vrede”.
Ook ligt er de rijksontvanger (inner der directe belastingen) Theodor Christiaan Wilhelm Harnilton of Silvertonhill, die deze functie in Avereest tot zijn dood in 1857 uitoefende. In de periode 1846-1851 was hij tevens gemeente-ontvanger en moest hij dus o.a. zorg dragen voor het innen van de “personeele belasting” (onroerend goed) en de hondenbelasting. Vlak bij zijn laatste rustplaats ligt zijn zoon Willem begraven, die van 1861 tot zijn dood in 1902 gemeente-ontvanger was en die ook vele jaren ontvanger was voor de N. H. kerk. Uit kerkelijke hoek liggen er ook vele vooraanstaande ingezetenen zoals de eerste gereformeerde dominee Roelof Bosch (overleden 1848), en de gereformeerde dominee Schoemaker (overleden 1885), wiens grafzerk rijk versierd is met in het oog springende symbolen als een bulderend kanon, een zeis en een vuist met daarin een bijl. Op de steen staat bovendien de eigenaardige tekst: “het dankbare nageslacht ter gedachtenis aan het stoffelijk overschot van de nu zaligen heer”. De eerste godsdienstonderwijzer van de N.H. gemeente, Jan ter Vaart , ligt er. Hij was hier veenarbeider van het eerste uur en werkte daarbij op zondag pro deo als eerste evangelist in de veenkolonie. Toen in 1834 de N.H.kerk ingewijd is, was hij direct de eerste godsdienstleraar of hulpprediker. Hij is in 1860 vlak naast Baron van Dedem, die hem zeer toegenegen was, begraven. Later is zijn grafsteen verplaatst, naar buiten de omheining. Een latere godsdienstleraar was Fr. Stegeman , de vader van H.W. Stegeman van ‘het houtstek’ op de hoek Langewijk-Zuidwolderstraatweg (thans bouwmaterialen Concordia). Fr. Stegeman diende de N. H. gemeente trouw van 1866 tot 1911. Hij was de steun en toeverlaat van dertien dominees. De N.H. gemeente plaatste uit dankbaarheid een fraaie steen op zijn graf uit 1911. Stegeman maakte in 1881 mee dat de jonge tweeling Robert en Thalia Welter, kinderen van de in St. Petersburg (Rusland) geboren N.H.dominee W.L.Welter zeven maanden na elkaar stierf. Verscholen onder een struik aan de rand van het kerkhof herinnert een wit marmeren kruisje aan de twee. Even verderop de verzakte, maar goed te ontcijferen grafsteen van de eerste onderwijzer aan de Dedemsvaart, Frederikus Jansen . Hij woonde sinds 1826 aan de Hoofdvaart, waar nu de Schuttevaer uitkomt. In 1831 kreeg hij een dochtertje, doch in 1835 overleed zijn vrouw. Zij werd op de toen twee jaar oude begraafplaats ter aarde besteld. In 1838 is zijn dochtertje ook gestorven en zij werd in het graf van haar moeder bijgezet. Meester Jansen, die een grote invloed heeft gehad op het lager onderwijs in de gemeente Avereest, bekleedde zijn functie tot aan zijn dood, op 9 december 1866, ruim 65 jaar oud en 40 jaar aan de Dedemsvaart. Hij werd begraven bij zijn vrouw en kind. Een sobere steen geeft de plaats aan. Meer in het oog springend is het graf van Rendina Leopold , overleden te Dedemsvaart den 24 oktober 1870, “na eene gelukkige doch kortstondige echtverbintenis met Rinke Klazes Bijlsma, instituteur alhier”. Dit jaar bestaat het voortgezet onderwijs in Avereest 150 jaar. In 1842 werd hier de ‘Franse kostschool’ van Nierhoff gevestigd, die echter in 1862 moest verdwijnen omdat ze simpelweg de huur werd opgezegd. Enige jaren later werd op initiatief van de bevolking een nieuwe particuliere Franse school opgezet, met als hoofd deze ‘instituteur’ R.K.Bijlsma, die dus in 1870 zijn vrouw verloor. In 1881 heeft de gemeente de school overgenomen, waarbij het hoofd Bijlsma in zijn functie mocht blijven. Na deze overname is aan de Kalkwijk, waar nu Timmerman gevestigd is, een nieuw schoolgebouw gesticht. Bijlsma stierf in het harnas, in 1889.
In een groot blok van graven van de families Plomp en Meesters liggen onder andere de graven van vader en zoon Bernardus en Bartholomeus Plomp. Plomp sr. was aannemer die voor zichzelf het huis “Landzicht” aan de Langewijk bouwde en verder o.m. de bouw van de N.H. Kerk realiseerde. Bartholomeus Plomp was veenbaas voor zijn eigen gronden, maar ook voor veel andere veeneigenaren. Er waren jaren dat hij meer dan 1000 arbeiders in dienst had en daarmee behoorde hij tot de grootste werkgevers in de regio. Er vlak bij liggen de graven van de Avereester notarissen Johannes Egbertus Hendrikus Meesters (1835-1908) en Jan Albertus Berendsen (1869-1919). In de voorste rij van het kerkhof ligt het graf van Hilbert Alberts Steenbergen. H ij was vervener en woonde aan de noordkant van de Hoofdvaart,
tegenover de naar hem genoemde Steenbergenswijk. Hij is hier begraven in 1877. Er ligt een sierlijke steen op het graf van Ernst Friederich Meijeringh en zijn vrouw Johanna Wilhelmina Christina Führman. E.F. Meijeringh was veenbaas voor de grondeigenaar Jonkheer G.R.G. van Swinderen, die in Balk -Friesland- woonde. Meijeringh woonde sinds 1835 op de hoek van de Kalkwijk (nu Autogros). Hij verveende de gronden ter weerszijden van de Nieuwe Wijk en bouwde voor aan de Nieuwewijk het pakhuis “Rijswijk”. Van Swinderen liet ook het huis “Moerheim” bouwen. Op de grafsteen valt op, dat de naam Führman op de steen fout geschreven is. Er staat namelijk “Fürhman”.
Minder goed leesbaar is de zerk op het graf van Abraham van der Vecht (1851-1897). Zijn vader bouwde een groot winkelhuis op de hoek van de Kalkwijk tegenover Meijeringh (thans Haarmeijer) en werd in 1848 benoemd tot distributeur der posterijen. Na diens dood in 1871 werd Abraham benoemd tot zijn opvolger. Bij de nieuwbouw van het postkantoor aan de Markt in 1878 betrok Abraham met zijn vrouw de woning boven het kantoor. Hij is overleden in 1897.
Bijzonder is het familiegraf van Van der Elst . Het geheel, ter grootte van 12 grafplaatsen, is met een ijzeren hekwerk en met inmiddels metershoge heesters omzoomd. Er ligt het graf van Paulus van der Elst en zijn vrouw, Cornelia Johanna Cecilya Jonckindt Coninck. Van der Elst, in Dordrecht in 1833 geboren, trok al jong naar het Drentse Annen om bij een Groninger boer kennis van de landbouw en van het bouwrijp maken van veengronden op te doen. Hij was daar samen met Carel Piek. Piek zou later in Lutten een man van aanzien worden. Samen trokken ze naar Dedemsvaart, waar ze hun intrek namen bij de eerder genoemde Bernardus Plomp, in huize “Landzicht” aan de Langewijk. Van der Elst kocht een groot aaneengesloten stuk afgeveende, doch onontgonnen grond boven Sluis Zes, ten zuiden van de Vaart. Aannemer Plomp bouwde er in 1863 in opdracht van van der Elst het huis “Vredehoef”. Van der Elst en Piek huwden met twee zusters uit de familie Jonckindt Coninck. Een broer van beide, A.M.C. Jonckindt Coninck, was gehuwd met de uit Tottenham afkomstige Engelse Margaret Wave. Dit paar kocht in 1869 het huis in de bocht boven Sluis Zes en noemde het “Tottenham”. Zij stichtten een bloemen- en plantenkwekerij, welke later is overgenomen door een zoon van Paulus van der Elst, A.M.C. van der Elst. Paulus van der Elst had meerdere kinderen. De oudste, François, stierf in het beruchte cholerajaar 1878. De vierkante steen op zijn graf is een klein kunstwerkje. Zijn moeder stierf overigens in hetzelfde jaar. Paulus van der Elst, wethouder en kerkvoogd, leefde tot 1901. Zijn zoon A.M.C. van der Elst, ook in het perkje begraven, overleed in 1945, waarna de kwekerij Tottenham gedeeltelijk in handen overging naar de koninklijke kwekerij Moerheim.
Ook de familie Ruys, van de laatstgenoemde kwekerij, ligt op dit kerkhof begraven, en zo zou ik nog bladzijden door kunnen gaan met mensen als de uitgever van de “Dedemsvaarische Courant”, Gerhard Johan Gelderma n (18461898), de sigarenfabrikant Nicolaas Leijds (1836-1891), de houthandelaar Sijbrand Harkes Balkema (een heel mooi, klein steentje), de scheepsbouwer Jan Mol en de eerste huisarts uit Balkbrug, Hendrik Willem Mol. Of eerdere huisartsen als Dirk Hartmans (1860-1933) wiens graf een voorbeeld is van hoe een oude steen op betrekkelijk eenvoudige wijze heel toonbaar gemaakt kan worden, en C.A.L. Habermehl , geneesheer (1826-1914). Dit overzicht kan niet volledig zijn en ook over de hier wel genoemde mensen zou nog veel meer te schrijven zijn. Bij elk van de circa 150 stenen op dit stuk van de begraafplaats in de Mulderij hoort een verhaal en al die verhalen tesamen vormen de geschiedenis van de veenkolonie
Dedemsvaart, van het kanaal de Dedemsvaart en in grote mate zelfs van het veenkoloniale Noord-Oost Overijssel en Zuid-Oost Drenthe, want toen de vervening in Dedemsvaart ten einde liep waren het zeker ook de in Dedernsvaart gevestigde ondernemers die de vervening in de meer oostelijk gelegen streken ter hand namen. Daarom is dit kerkhof niet alleen lokaal maar zeker ook regionaal en in een aantal opzichten zelfs landelijk een unieke plaats, die alle aandacht verdient. Dat is zeker ook de mening van Mr. drs. W. Visscher uit Nieuw-Amsterdam, die in maart van dit jaar reageerde op een op 21 februari 1992 in de Dedemsvaartse Courant verschenen artikel, waarin gemeld werd dat de gemeenteraad van Avereest het besluit heeft genomen om delen van de begraafplaatsen de Mulderij, het Achterveld en Oud-Avereest te ruimen. “Voor de ruiming wordt gedacht aan het oude langs de weg gelegen deel van de Mulderij. Dit is voor een groot deel ingeplant met bomen en voor een deel staan er nog verwaarloosde zerken….” Visscher, zeer actief in de geschiedschrijving van de Veenkoloniale ontwikkelingen in Z.O. Drenthe en omstreken, heeft al vorig jaar een
inventarisatie gemaakt van alle grafstenen op dit deel van de Mulderij. Hierbij kwam hij tot de conclusie dat het hier een zeldzame verzameling graven betreft om een aantal redenen:
De begraafplaats bevat in hoofdzaak de graven en grafmonumenten van de aan de onderneming van Van Dedem c.s. verbonden vijftien veenbazen en hun nageslacht en biedt daarmee een vrij compleet overzicht van het Dedemsvaartse verveningstijdperk van begin tot eind.
Als vervenerskerkhof is het in Nederland enig in zijn soort. Ook noemt hij het belang van dit kerkhof voor de geschiedenis van gemeentelijke en kerkelijke overheden van Dedemsvaart, met burgemeesters, raadsleden, ontvangers, dominee’s, kerkvoogden, ouderlingen etc.
Bovendien wijst hij op de naamshistorische betekenis van een groot aantal graven op het kerkhof. Veel, niet alleen in Avereest, doch tot ver in noordoost Overijssel, gegraven wijken en aangelegde wegen ontlenen hun naam aan personen die hier begraven zijn. Denk in Avereest alleen maar aan de van Haeringenstraat, de Tottenhamstraat, de Moerheimstraat, de Molstraat, de Heinbaaswijk, de Krikkenstraat, de Steenbergenswijk, de van Dedemlaan, etc. Niet onbelangrijk ook is de curiositeitswaarde van een groot aantal graven, waarvan er een aantal in het verhaal reeds genoemd zijn.
Tot slot wijst Visscher op de samenhang van de oude begraafplaats op de Mulderij met de fraai gerestaureerde joodse begraafplaats daar. Natuurlijk is het verstandig dat het gemeentebestuur van Avereest zich afvraagt wat er met de oude delen van de begraafplaatsen moet gebeuren. In dit geval echter zal toch wel heel zorgvuldig moeten worden omgesprongen met de historische monumenten op deze begraafplaats. Belangrijk is te beseffen dat het hier bepaald niet gaat om “wat verwaarloosde zerken”, maar dat er aan iedere steen een verhaal vastzit, waarvan de waarde groot is en groter wordt naarmate de jaren verstrijken. Een waarde die uitstijgt boven de gevoelswaarde voor de juridische rechthebbenden, de nabestaanden, die nu een laatste kans krijgen om de rustplaats van hun voorouders op te knappen. De waarde voor de gemeenschap van Avereest en Dedemsvaart, de huidige en toekomstige generaties, is van een andere orde! Meester Jansen was al vroeg weduwnaar en kinderloos. Moet dat de reden zijn dat het tastbare bewijs van zijn bestaan, de steen, op zijn graf gelegd door burgers en bestuurders van Avereest, in de steenbreker verdwijnt? Ik dacht van niet!!
Helmuth Rijnhart,
September 1992.