In de zestiger jaren van de vorige eeuw, dus omstreeks 1960-1970 waren de schaatsers Ard en Keessie, maar ook Jan Bols erg populair. In die tijd ontmoette ik een wat oudere man. Na hem begroet te hebben, begon ik over de toch niet geringe resultaten van onze jongens te praten. Maar hij onderbrak mij al gauw: ”Och Jan, dat zul mij toch wat. Ze kunt tegenwoordig niet meer schaats’nrieden. Vrogger was dat wel wat aans, wi’j gung’n gien ien keer schaats’n of wi’j kwaam’n dronk’n thuus; dat was pas schaats’nrieden.”
Hij vertelde mij dat ze met een groepje jongelui op zekere middag vertrokken van Balkbrug richting Nieuwleusen. Verder dan even voorbij Sluis 4 waren ze niet gekomen, want daar was café Bulder, veel later bekend als café Berends. Zoals in die tijd gebruikelijk, lag er vanaf het kanaal tot aan de deur van het café en zelfs in de gelagkamer een dikke laag stro. Zodra het ijs op de Vaart goed berijdbaar was, zorgde iedere kastelein voor zo’n dikke laag stro, zodat de schaatsers bij het ”pakken” van een borreltje de schaatsen onder konden houden om vervolgens weer het ijs op te gaan. De jongelui uit Balkbrug konden het uitnodigende goudgele stro en de verleiding van het klaarstaande borreltje niet weerstaan en besloten hier eerst maar eens op te steken. Bulder stond hen al op te wachten. ”Mooi da’j der bint jonges, ie zult wel weet’n dat in disse tied van schaarste (het was tijdens de eerste Wereldoorlog), alles duurder is e’worden. De kasteleins hebt met mekare overlegd dat de borrel van 4 cent naar 5 cent giet, maar jullie bint met een mooi koppeltien en a’j hier vanmiddag now blieft, doe ik ze nog ien keer veur 4 cent.” De jongens begrepen al gauw dat ze nergens goedkoper konden. Ja, ze konden hier zelfs nog geld verdienen. Ze kwamen dus weer aangeschoten thuis en ik wete”zei de oude man, ”tot op de dag van vandage niet of wi’j now 4 of 5 cent veur de borrel betaald hebt.” Omstreeks die tijd (1880-1920) was het ook gebruikelijk om met grote groepen mensen op de schaats van Nieuwleusen naar de Balk (Balkbrug) te rijden. De Nieuwe Vaart (later De Dedemsvaart genoemd) werd van half december tot Maria Lichtmis (2 februari) niet bevaren. De schippers gingen bij familie of hun eigen huis voor de wal, want hun toen nog houten schepen waren niet geschikt om in het ijs te varen. De schippersknechten gingen ook naar huis en konden van baas veranderen in die vrije perioden, als ze dit wilden. ”Liggen is de winter”, was een veel gehoorde kreet van de schippers. De ijsvloer op het kanaal was, als het vroor, meestal van goede kwaliteit en werd door baanvegers goed onderhouden. Als er sneeuw gevallen was werd de baan geveegd en kwamen er scheuren in het ijs dan werden die ’s avonds laat met een ketel heet water dicht gemaakt. De panden tussen de sluizen werden onderling verdeeld. Ieder zorgde voor een bepaald gedeelte. Ze hadden ook het recht om op het door hun schoongehouden gedeelte een bezem met de stok rechtop in het ijs te plaatsten met daaraan een bord,. ”Gedenk den baanveger” of ”Een cent voor den baanveger.” Onder bij de bezem was dan een bakje geplaatst waarin men de goede gaven kon werpen. Op mooie winterdagen was het een prachtig schouwspel om grote groepen schaatsers vanuit het westen naar het oosten te zien rijden en ook andersom natuurlijk. De meeste bruggen waren afgedraaid, zodat de schaatsers gemakkelijk konden passeren en bij de sluizen lag het onmisbare stro, zodat men deze hindernissen, met schaatsen onder kon nemen. Allemaal richting Balkbrug. Daar wachtte de beloning. Rondom de brug lag ook weer stro maar café De Boer, later ook wel De Munnink geheten, spande de kroon. Twee banen van stro waren hier gelegd. Eén naar de zij-ingang van de gelagkamer en één naar de hoofdingang, die nu gebruikt werd als uitgang om weer op het kanaal te komen. Kwam men binnen dan liep men langs lange tafels met voor de mannen een borrel en voor de vrouwen iets lichters, bijv. schilletje, voorburg of citroen. Staande op de schaatsen in het stro, werden een of twee borreltjes achterover ”geslagen” en dan kon men de terugreis weer aanvaarden. Dat ging meestal gemakkelijker, want ze kregen nu de wind in de rug. Bij vriezend weer stond er meestal een oostenwind, dus al die mensen uit Nieuwleusen, Lichtmis en omgeving gingen blijmoedig weer naar huis. Men verlangde ’s winters naar een mooie dag met een beetje zon en betrouwbaar ijs, want dan ging het gebeuren. Jong en oud, arm of rijk, iedereen was op het ijs te vinden. In grote groepen arm in arm of aan de stok, lange slieren en verliefde paren met z’n tweeën. Iedereen had maar één doel voor ogen: Het borreltje halen in Balkbrug. Het was in die tijd een echt sociaal gebeuren. Men zag weer oude kennissen, verre familieleden, er werden groeten en nieuwtjes uitgewisseld, verkeringen aangeknoopt enz. enz. De baanvegers beleefden ook gouden tijden, vooral als er maar een paar van die mooie dagen waren. Iedereen was dan in goede, stemming en door het grote aantal schaatsers (er werd wel gesproken over meer dan duizend man), werd hun moeite dan goed beloond. Maar als de winter wat lang duurde werd de animo veel kleiner en kwam er haast geen geld meer in het laadje. Het stuk van Dalvoorderbrug tot ongeveer De Derde Schansweg werd geveegd en onderhouden door o.a. de jongens van families Meier, Knol, Nijensikkens en Timmerman. In het begin van een vorstperiode waren de passerende schaatsers nog wel aardig gul en belandde menige cent in het bakje bij de baanvegersbezem, maar gedurende een lange winter werden de inkomsten kleiner. Er waren zelfs al grote groepen jongelui die zonder blikken of blozen doorreden alsof er geen baanvegers bestonden. Door de jonge baanvegers werd zo’n groep goed in de gaten gehouden. Ze moesten eenmaal weer terugkomen. Zodra ze zagen dat de wanbetalers weer op de terugtocht waren, werd er snel en onopvallend een spoor van wit of geel zand dwars over de baan gelegd. De jongens stonden veilig op de wal en riepen in koor ”Zuunege kniepers ie hebt net niks egee’m.” De schaatsers zeiden niets maar verhoogden hun snelheid en dat was precies wat de vegers graag wilden. De eerste die zand onder zijn schaatsen kreeg viel en de rest buitelde er over heen.
Bij de foto
Een mooi winters plaatje van het kanaal de Dedemsvaart ”net onder de brugge van de Balk”. Het meisje (op de voorgrond) dat net weg wil rijden is Aly Piel, dochter van veldwachter Piel. Hij heeft er voor gezorgd dat heel veel van de geschiedenis van Avereest bewaard is gebleven. We kijken van Balkbrug richting Sluis IV. Ongeveer in het midden van de foto zijn een viertal mensen bezig de sneeuw van de baan te schuiven. De schepen liggen allemaal aan één kant, zodat er een mooie baan voor de schaatsers overblijft. Deze foto is omstreeks 1940 genomen.
Na 1945 is er bijna geen mooie ijsbaan meer geweest. De motoren van de schepen kregen steeds meer PK’s en de wederopbouw van Nederland ging voor een mooie ijsbaan.
Jan Nijensikkens