De man die aan een idee fix ten onder ging.
Ook tijdens zijn gevangenschap werd er getracht Van ‘t Oever te bewegen zijn halsstarrig verzet tegen de overheidsinstanties op te geven en hem aangeraden langs de legale weg tot een oplossing van het geschil te komen. Breman, de reeds eerder genoemde smid van Balkbrug, die toch werkelijk invloed had in het gezin Van ‘t Oever, schreef hem in het Huis van Bewaring te Zwolle. Hij wees hem ernstig op het verkeerde van zijn handelwijze en gaf hem tevens de weg aan, om een einde te maken aan de kwestie over het brugje. Ook de Officier van Justitie bij de Arrondissementsrechtbank te Zwolle bezocht Van ‘t Oever persoonlijk in het Huis van Bewaring. Het Rijk had tegen Van ‘t Oever een civiele procedure aanhangig gemaakt en de officier wees hem er op, dat dit burgerlijk vonnis verstrekkende gevolgen voor Van ‘t Oever kon hebben. Ook deelde hij hem mede, dat op verzoek van Van ‘t Oever, om ter plaatse over de Koloniewijk een brug*e te mogen leggen, zeer zeker gunstig beschikt zou worden. Hem werd zoveel te kennen gegeven, dat het simpele verzoek het brugje te mogen leggen, de hele kwestie tot een oplossing zou brengen. Niets mocht echter baten en niets en niemand kon Van ‘t Oever bewegen zijn verzet op te geven. Gerrit Beerts Van ‘t Oever bleef bij zijn bewering, recht van overgang over de Koloniewijk te hebben en hij verklaarde, van dit recht ook in de toekomst gebruik te zullen maken. Hij weigerde om aan het Rijk vergunning te vragen het brugje over de Koloniewijk te mogen leggen. Blijkbaar heeft men, zoals reeds eerder door de Burgemeester van Avereest, mr. J. Wijt, was voorgesteld, naar de geestvermogens van Van ‘t Oever een deskundig onderzoek ingesteld. Het laatste gedeelte van zijn straftijd van drie maanden bracht hij door in het krankzinnigengesticht te Medemblik.
Op 30 januari 1909, schreef de Geneesheer-Direkteur van genoemd gesticht aan het Gemeentebestuur van Avereest, dat op 4 februari e.k. de straftijd van de aldaar verpleegde Gerrit Beerts Van ‘t Oever afliep, terwijl hij tevens verzocht, een bijgaand verpleegcontract ingevuld en ondertekend te willen terugzenden. Van ‘t Oever bleef ook na zijn straftijd in het krankzinnigengesticht opgenomen. Ten tijde dat Van ‘t Oever in het gesticht was opgenomen, werd zijn zuster Aaltje, door goedwillende personen, waarbij ook de eerder genoemde Breman, aangeraden aan het Rijk der Nederlanden een vergunning aan te vragen tot het leggen van een draaibrugje over de wijk. Aaltje van ‘t Oever kon als mede-eigenares van het perceel grond deze vergunning aanvragen. Het bleek, dat Aaltje zich had laten overreden de vergunning aan te vragen, want in de maand februari 1909 werd haar de vergunning tot het leggen van een draaibrugje over de Koloniewijk verleend.
Wegens plaatsgebrek in het gesticht te Medemblik werd Gerrit Beerts van ‘t Oever op 13 oktober 1909 overgeplaatst naar het krankzinnigengesticht te Deventer. In het jaar 1915 werd er gesproken over het ontslag van Van ‘t Oever uit het gesticht te Deventer. De Inspecteur van het Staatstoezicht op krankzinnigen en krankzinnigengestichten schreef hierover op 31 augustus 1915 aan de Burgemeester van Avereest: “…. uit de stukken is mij gebleken dat verschillende buren het goed met hem menen, o.a. de Heer H. van der Zee, evenals hij, wonende te Balkbrug. Ik veroorloof mij de aandacht van U.E.A. hierop te vestigen, omdat het dringend gewenscht zal zijn het toezicht in zijn belang en dat van de maatschappij op zoodanige wijze uit te oefenen, dat hij hierdoor niet geprikkeld wordt en gene onaangenaamheden ondervindt.” Op 14 oktober 1915 wordt door en namens de Bestuurders van het krankzinnigengesticht te Deventer bericht, dat, als niet hersteld, is ontslagen, de patiënt Gerrit Beerts van ‘t Oever, sedert 16 september jl. met proefontslag. Na een gevangenschap en een aansluitende opneming in een krankzinnigengesticht van in totaal zeven jaren, keerde Gerrit Beerts van ‘t Oever naar Balkbrug terug.
Het brugje lag, nu met goedkeuring van het Rijk, over de wijk. Dit twistpunt was voor Van ‘t Oever weggenomen. En de koppige Van ‘t Oever bleek toch nog een minder grote stijfkop te zijn, dan de hoofdige boer in het gedicht van de Achterhoekse dichter Staring; Gerrit Beerts van ’t Oever stapte over het brugje, waarvoor hij nimmer vergunning had willen vragen om het te mogen leggen.
Na zijn terugkomst uit het gesticht heeft Van ‘t Oever slechts korte tijd van het gezinsleven met moeder en zuster mogen genieten. Op 5 oktober 1915 overleed zijn moeder en op 24 oktober 1916 zijn zuster Aaltje. Gerrit Beerts van ‘t Oever, die zo lang afgesloten van de wereld had geleefd, was weer alleen in zijn huis achter de Koloniewijk te Balkbrug. Langzamerhand werd deze sombere, gesloten figuur in de dorpsgemeenschap opgenomen. Langzaam, want velen schuwden deze man met zijn nog zo bekend verleden. Toch voor zijn arbeiders was hij een goede werkgever. En ook de jeugd, de jongens van Balkbrug, mochten Van ‘t Oever wel, die royaal met appels was en die hij hun over de wijk toegooide. Veel vooroordeel heeft deze zwijgzame man moeten overwinnen. Is het hem gelukt, het oordeel van de mensen over hem te wijzigen? Hij, de man, die als een soort kluizenaar op zijn bedrijfje leefde. Het is hem in de loop der jaren enigszins gelukt. Daartoe heeft zeker aan medegewerkt zijn huwelijk met Wilhelmina Wijnberg, op 21 februari 1921 te Hilversum voltrokken. Het leven van de eenzame man werd hierdoor gezelliger en kreeg meer doel. Dit huwelijk was, voorzover buitenstaanders het konden beoordelen, een goed huwelijk. Het kleine vrouwtje bleek om te kunnen gaan met de stugge Van ‘t Oever. En toch, deze zo op ‘t oog ongevoelige kerel, deze eigenaardige man, die zich door niets en niemand van een eenmaal ingenomen standpunt liet afbrengen, had een goed hart, was op zijn tijd een goed mens. Het is bekend, dat bij aan mensen die het nodig hadden, zijn gaven deed toekomen. Ook had hij een goed verstand en een juiste kijk op veel dingen. Zijn devies: ”Wat je wilt, dat kun je ook”, bracht hij daadwerkelijk ook in toepassing. Hiervan getuigt het door hem, met slechts enige vakmanshulp, gebouwde woonhuis. Met trots toonde hij het door hem ingebouwde kookfornuis, waarvan de asbak nimmer uitgehaald behoefde te worden.
Als gemeenteveldwachter te Balkbrug heeft schrijver dezes Van ‘t Oever 24 jaar lang meegemaakt. Vrij geregeld kwam ik ambtshalve met Van ‘t Oever in aanraking. Hij ondervond op zijn gronden veel schade van wilde konijnen en schadelijke vogels. Telkens moest hij een vergunning aanvragen om deze dieren op te ruimen, waarover de schrijver dezes dan moest worden gerapporteerd. Typerend voor deze man, die op de bewogen dag in mei 1905, iedere arbeider die zijn handen naar de door hem gebouwde brug zou uitsteken en iedere rijksveldwachter, die daarbij ter bescherming tegenwoordig was, zo hij die voor de loop van zijn geweer had gekregen, zou neergeknald hebben, was zijn uitspraak tegenover schrijver dezes, wanneer deze hem over de door de wilde konijnen aangerichte schade onderhield: “Och, ik kan er vaak niet toe komen, die diertjes, wanneer ze zo mooi met elkaar spelen, dood te schieten. Maar zij vreten mij alles op in mijn tuin, dus ik moet wel.” Eigenaardig was en bleef deze man altijd. Ik herinner mij nog, dat hij bij iedere verkiezing, toen nog tot 5 uur des middags, altijd precies klokslag 5 uur het stemlokaal kwam binnenstappen. Was het zijn bedoeling, te controleren, dat de stembus niet te vroeg werd gesloten?
Zo hebben Gerrit Beerts van ‘t Oever en zijn vrouw ruim 18 jaren rustig samen geleefd in hun huis achter de Koloniewijk. Op 16 december 1941 is de vrouw van Van ‘t Oever overleden. Gerrit Beerts van ‘t Oever was weer alleen, zoals hij in zijn leven zo dikwijls alleen is geweest. Wel had hij nu meer omgang met zijn buren dan in vroeger jaren, maar toch, in zijn woning bleef hij alleen met zijn hondje, waaraan hij zeer gehecht was. Wij leefden toen in bezet Nederland en moesten ons onderwerpen aan de Duitse wetten, voorschriften en verordeningen. Eén dezer verordeningen hield in, dat ieder die in het bezit was van een vuurwapen en/of munitie, deze wapens of munitie bij de Burgemeester moest inleveren. Ook Van ‘t Oever was in het bezit van een dubbelloops jachtgeweer. Hij leverde, evenals andere wapenbezitters in de gemeente, zijn geweer naar behoren in. Zijn geweer, waar hij toch wel aan gehecht was, voor zover men zich aan zo’n voorwerp kan hechten. Was de oude, sterke wil tot verzet bij de nu bejaarde Van ‘t Oever gebroken? Zag hij het gevaar in, van het niet inleveren van zijn geweer? Onderwierp hij zich berustend aan de dwingende Duitse voorschriften? Ook zijn rijwiel, een bijzonder exemplaar, met een houten frame en houten spatschermen, ingelegd met koperen platen, gaf bij zonder tegenstand mede, toen dit ingevolge de Duitse verordening bij hem gehaald werd. Gerrit Beerts van ‘t Oever was in 1940-1941 niet meer dezelfde onverzettelijke, strijdbare persoonlijkheid, als die zich in de jaren 1905-1908 tegen een overmachtige overheid te weer stelde. Toch zou dit verleden van Van ‘t Oever nog eenmaal spreken.
In de eerste jaren van de bezetting, toen er soms nog enige schijn was, van een wat soepele toepassing van de bezettingsmaatregelen, werd aan enkele personen, jagers en dergelijke, toegestaan hun ingeleverde geweren tijdelijk terug te krijgen. Ook Van ‘t Oever was bij deze mensen, die hierom verzochten, zulks voor de schadebestrijding van de wilde konijnen. Toen werd ten opzichte van Van ‘t Oever aan zijn verleden gedacht. Aan het verleden, toen deze zelfde Gerrit Beerts van ‘t Oever in het bezit van een geweer zijnde, een voor zijn omgeving levensgevaarlijk iemand was. Overwogen werd, dat wanneer één der Duitse maatregelen de oude verzetsgeest in Van ‘t Oever mocht wakker maken, bij met een geweer tot onberekenbare daden in staat zou zijn. Aan Gerrit Beerts van ‘t Oever werd het geweer, al was dit voor tijdelijk, niet teruggegeven.
Het was in de late avond van 7 mrt. 1942, dat een buurman van Gerrit Beerts van ‘t Oever zich bij schrijver dezes vervoegde met de mededeling, dat Van ‘t Oever al in geen twee dagen bij hem was geweest om melk te halen. Ook had men Van ‘t Oever niet bij zijn huis gezien. In tegenwoordigheid van de Burgemeester van Avereest, de arts H.W Mol, te Balkbrug en de betreffende buurman-melkboer Pelleboer is toen de deur van de woning van Van ‘t Oever opengemaakt. Op de vloer in zijn slaapkamer vonden wij Van ‘t Oever. Hij was dood en zijn lichaam was reeds geheel verstijfd, zodat aangenomen kon worden, dat hij reeds enige tijd overleden was. Geen dokter was aan zijn ziekbed geweest. Hij zou het ook niet gewild hebben. Zoals hij in zijn leven zo heel dikwijls alleen was geweest, zo was ook zijn einde geweest. Alléén, zonder dat een vriend, een buurman of een ver familielid in zijn laatste uren bij hem was geweest, was Van ‘t Oever gestorven. Deze, in zijn leven zo strijdbare man, was de grote rust ingegaan.
Balkbrug, december 1964.
A. Piel