De man die aan een idee fix ten onder ging
De Rijksveldwachters Schoemaker en Ter Slaa, die in de ledigstaande woning ter bewaking waren achtergebleven, werden terstond door Aaltje met de heftigste scheldwoorden, als beesten, dieven en moordenaars begroet. Toen men haar daarover bestrafte, zei ze: “Ik heb het tegen mijn lammers, die hier rondlopen.” Dit typeerde wel de figuur van Aaltje van ‘t Oever. Ook tegen de moeder, Fijchien Wildeboer, werd wegens opzettelijke belediging en bedreiging van ambtenaren in de rechtmatige uitoefening hunner functie proces-verbaal opgemaakt. Zij was voor het behandelen van haar wonden overgebracht naar het Rijksopvoedingsgesticht. Ook deze, toen 75-jarige vrouw, was nu niet bepaald zo’n gemakkelijk iemand.
Hierover verklaarde de burgemeester van Avereest als volgt:
“Nadat ik Aaltje van ‘t Oever in vrijheid had doen stellen, begaf ik mij naar het opvoedingsgesticht. Breman verzocht ik met mij mee te gaan. Ik bevond toen vrouw Van ‘t Oever, in een bed gezeten, het gelaat geheel gewatteerd, gekleed in een frisch hemd, gelijk de opvoedelingen dragen. Ik liet haar plaatsen in een gemakkelijke leunstoel, haar, onder hevige protesten harerzijds, waarbij de uitdrukking: “Jullie bent beesten”, de meest voorkomende was, goed in dekens inpakken en met lakens om haar aan de achterzijde van de stoel gebonden, vastzetten, en haar aldus door de rijksveldwachters Beute en Slendebroek en enige bewaarders van het R.O.G. ”Veldzicht” naar hare woning dragen. Voortdurend schreeuwde zij: ”Vermoordt mij niet, smeerlappen, beesten!” Onder tal van commando’s hoe zij moest worden gedragen en waar zij wilde neergezet worden, werd zij daarop het achterhuis ingedragen alwaar zij toen riep: ”Neem die vuile deken van het huis hierover mee, ik wil dat vuile goed niet hier hebben.” “Het personeel van het opvoedingsgesticht verliet op mijn verzoek het huis van Van ‘t Oever, de dekens en lakens medenemende. Moeder en dochter zijn daarop in hun woning achtergelaten, terwijl de heer Breman, voor mogelijke hulp bij hen bleef.”
Tot zover het beeld, hetwelk burgemeester Wijt gaf van vrouw Van ‘t Oever.
Hoe stond de bevolking van Balkbrug tegenover de familie Van ‘t Oever? De familie, die gekomen van IJsselmuiden slechts enkele jaren, enigszins in afzondering, te midden van haar had gewoond. En dan zien wij telkens de persoon, Jan Breman, naar voren komen. Breman, de smid van Balkbrug; een man, die met zijn volle baard en door zijn rustig uiterlijk wel een persoon was, om vertrouwen in te stellen. Hij werd door het gezin Van ‘t Oever als vertrouwensman geaccepteerd. Hij was telkens de contactpersoon tussen de overheidspersonen en de familie Van ‘t Oever, waarbij telkens bleek, dat hij bij de verschillende leden van het gezin veel invloed had. Een ander feit, waaruit bleek hoe de houding, van de bewoners van Balkbrug ten opzichte van de familie Van ‘t Oever was, kwam nog naar voren bij het transport van Van ‘t Oever van Balkbrug naar Zwolle, op die bewuste 31 mei 1905. Toen de rijksveldwachters Oljans van Nieuwleusen en Schoemaker van Dedemsvaart, zich met hun arrestant Van ‘t Oever te Balkbrug in het wachtlokaal van de Dedemsvaartse Stoomtram bevonden, werden door de haltechef en diens vrouw zeer ongepaste uitdrukkingen gebezigd over de maatregelen, die het openbaar gezag ten opzichte van de familie Van ‘t Oever had genomen. Zij werden hierover door de rijksveldwachters ernstig onderhouden, die het later aan hun superieuren rapporteerden. Werden deze aanmerkingen op hetgeen gebeurd was gemaakt, omdat men aan de kant van Van ‘t Oever stond en men oordeelde dat hij de behandeling, hem aangedaan, niet had verdiend. Of was het hier slechts een gevoelskwestie, die veelal tot uiting komt in het partij kiezen voor de zwakke, de verdrukte, zonder te vragen naar het hoe en waarom?
Dit, niet vragen naar het hoe en waarom, maar het alleen maar zien van de gevolgen van de opstandige daad. Het kwam zo goed tot uiting in de volgende, in die jaren gemaakte opmerking, welke schrijver dezes vanaf zijn jeugd is bijgebleven.
In die jaren, dat zich de kwestie Van ‘t Oever te Balkbrug afspeelde, was het tegenwoordige Westerhuizingerveld, het veld van Groot-Oever, van Lutten-Oever en het veld rondom de Kievitshaar, één uitgestrekte heidevlakte, waar men de schepers met hunne schaapskudden kon zien dwalen. Bijzonder ontwikkeld waren deze schepers veelal niet. Het waren dikwijls mensen, die door een of ander lichamelijk gebrek niet als volwaardig arbeider konden worden aangemerkt, maar toch nog goed genoeg waren voor schaapherder. Zwervend van de vroege morgen tot de late avond over de eenzame heide, waren ze geheel alleen met hun gedachten over de dorpsbelevenissen. En deze eenvoudigen van geest, zij vormden zich een eigen oordeel over de feiten die hun ter ore kwamen. En het was het oordeel over de kwestie Van ‘t Oever, uitgesproken door zo’n eenvoudige schaapherder, dat schrijver dezes steeds in de gedachten is bijgebleven. In zijn gebrekkige uitspraak die bij ons, jongens, nog wel eens de lachlust opwekte, zei deze schaapherder, wanneer hij zijn “kijk” op de zaak ‘Wan ‘t Oever besprak: “Krek liek is, volk: hond tegen mij op stiet, of ie tegen Riek opstaet, krek liek is ‘t, want verspeulen möt ‘t.” Deze, in veler oren als orakeltaal klinkende woorden, bedoelen het volgende: ”Het is precies gelijk, mensen, of deze hond, (de herder wees daarbij op zijn schaapshond) tegen mij op gaat staan, of jullie gaan tegen het Rijk opstaan, zo goed als die hond het tegen mij aflegt, evenzo verliezen jullie het van het Rijk.” Tot zover de stem uit het volk.
Zo waren er in de zaak “Van ‘t Oever” twee verdachten. De oude moeder waartegen wel proces-verbaal was opgemaakt, wordt later niet als verdachte genoemd. De eerste verdachte, Gerrit Beerts van ‘t Oever werd beschreven als volgt: “Eigenzinnig in de hoogste mate en voor geen overleg vatbaar, wanneer hij tengevolge van eigen gedragingen door de openbare macht wordt aangepakt, onberekenbaar en gevaarlijk.”
Het oordeel over de tweede verdachte, Aaltje van ‘t Oever, luidde:
“Eigenzinnig. Leeft overigens met haar moeder en broeder Gerrit Beerts van ‘t van ‘t Oever in bijna volkomen afzondering.”
Schreef ik reeds, dat de burgemeester van Avereest, mr. Wijt, Gerrit Beerts van t Oever, zeer zeker niet als een misdadiger wilde beschouwen, werd Van ‘t Oever toch op 16 augustus 1905 door de Arrondissementsrechtbank te Zwolle, veroordeeld, terzake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en poging tot doodslag, tot twee jaar gevangenisstraf. Gerrit Beerts van ‘t Oever heeft deze straf ondergaan en normaal gezien en gedacht, zou hiermede het doek gesloten kunnen worden na dit laatste tafereel van het drama ”Van ’t Oever” te Balkbrug. Het drama ”Van ’t Oever” had echter meerdere taferelen en het zou spoedig blijken, dat het doek “gehaald” moest worden voor het volgende bedrijf, want uit de gevangenis keerde niet terug een gebroken man, niet een van zijn verkeerde daden overtuigd mens; neen, na twee jaren in afzondering te hebben doorgebracht, keerde in de schoot van zijn familie dezelfde Gerrit Beerts van ‘t Oever terug, nog met de wrok in het hart over het hem, in zijn ogen, aangedane onrecht.
Op 2 juni 1908 schreef de waarnemende directeur van het Rijksopvoedingsgesticht voor jongens “Veldzicht” te Balkbrug, aan de burgemeester van Avereest, dat de vonder wederom door Van ‘t Oever over de Koloniewijk gelegd, op 1 juni 1908 door de Rijkspolitie gedeeltelijk was weggebroken, nl. het deel, liggende over de westelijke helft van de wijk. Dezelfde dag had Van ‘t Oever evenwel de vonder hersteld en versterkt, zodat de doorvaart van de Koloniewijk opnieuw geheel belemmerd was.
Hiermede was het doek “gehaald” voor het volgende bedrijf in het drama ”Van t Oever.” Teneinde aan Van ‘t Oever te beletten de vonder te herstellen werd vanwege het Rijk halverwege in het verlengde van de wijk, een stevig houten hek geplaatst. Van ‘t Oever verbrak dit hekwerk en bouwde de vonder weer over de wijk. Terzake, het vernielen van dit aan het Rijk toebehorende hekwerk, werd tegen Van ‘t Oever proces-verbaal opgemaakt. Op 24 september 1908 werd Gerrit Beerts van ‘t Oever voor de vernieling van dit hek door de Arrondissementsrechtbank te Zwolle veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden.
De op deze zaak betrekking hebbende stukken werden door de rijksveldwachter De Jong te Ommerschans aan Van ‘t Oever betekend. Deze weigerde echter deze papieren aan te pakken, waarna ze voor hem op de grond werden gelegd. Direct daarop pakte Van ‘t Oever dan zijn mestvork, prikte daar het ambtelijke schrijven aan en stapte met de mestvork op de schouder achter de rijksveldwachter aan naar de openbare weg. Het bewuste stuk werd met de mestvork op de openbare weg gedeponeerd, waarna Van ‘t Oever de mestvork demonstratief schoonmaakte aan het gras op de berm van de weg. Na de veroordeling op 24 september 1908 volgde op 14 oktober daaropvolgende het verzoek van de Officier van Justitie te Zwolle, om Gerrit Beerts van ‘t Oever gevankelijk over te brengen naar het huis van Bewaring te Zwolle. In gewone gevallen werd zo’n arrestatie uitgevoerd door de rijksveldwachter ter plaatse en gaf dit bijna nooit aanleiding tot ernstige moeilijkheden. Met de arrestatie van Gerrit Beerts van ‘t Oever voorzagen de autoriteiten wel degelijk moeilijkheden. Zonder meer werd dan ook niet tot ten uitvoerlegging van het bevel van de Officier van Justitie overgegaan. De zaak werd van alle kanten bekeken. Uiteindelijk werd besloten, het huis van Van ‘t Oever in de nacht te omsingelen. De reeds eerder genoemde rijksveldwachter 0ljans verklaarde hierover aan schrijver dezes:
“Met 18 rijksveldwachters hebben wij ons des nachts rondom de woning van Van ‘t Oever opgesteld. Toen Van ‘t Oever des morgens buiten kwam om zijn schapen te verzorgen, werd hij door ons gegrepen. Hij was, ons bemerkende, nog weer in huis gevlucht, maar in de achterkamer-keuken kregen wij hem te pakken. De tafel ging ondersteboven en alles wat er op stond ging tegen de vloer. Maar de gevaarlijke Van ‘t Oever was overmeesterd. Hij riep nog: ”Moeder, het geweer!”, maar dat mocht niet meer baten.” Zo werden de gevangenisdeuren voor de tweede maal achter Van ’t Oever gesloten.
Balkbrug, december 1964
A. Piel