In de Zwolse Courant van 13 december 1823 stond de volgende advertentie:
De post van onderwijzer te Linde (Den Ham) is door vertrek van F. Janssen vacant. Emolumenten: f 25,– tractement en ruim f 100,– uit het schoolfonds.
Het was deze meester Janssen die in 1826 benoemd werd tot hoofd van de openbare lagere school aan de Dedemsvaart, toen nog in de marke Arriën, gemeente Ambt Ommen. Hoeveel hij daar verdiende weten we niet, maar in een rapport van inspecteur Wijnbeek van 1833 lezen we dat deze school 200 leerlingen telde, het lokaal (dus slechts één lokaal) veel te eng was en dat de kinderen uit drie ambten kwamen namelijk uit Ommen, Hardenberg en Avereest en dat hij pas onlangs alleen van Avereest de (achterstallige) schoolgelden had gekregen. Hij leed dan ook met vrouw en kind gebrek. Geen wonder dat hij gaarne de betrekking van voorlezer en voorzanger bij de in 1834 ingestelde hervormde gemeente van Dedemsvaart aanvaardde tegen een beloning van f 30,- per jaar.
In het midden op deze pentekening de eerste school in Avereest.
Nog droeviger was het gesteld met het inkomen van het hoofd van de school aan de Sponturfwijk, meester Akkerman. Hij schreef in 1857 aan het gemeentebestuur van Avereest, dat het schoolgeld over het afgelopen kwartaal f 37,80 had bedragen, waarvan hij f 21,-per kwartaal moest betalen voor huisvesting, zodat er voor de huishouding van zijn gezin slechts f 16,80 overbleef of wel 171/2 cent per dag. Hij verzocht voor dat kwartaal een gratificatie van f 50,– en dat is hem toen toegestaan.
Nu betrof dit nog openbare scholen, waarvoor de gemeente een bepaald bedrag per jaar beschikbaar stelde, al was ook daar de kas vaak leeg. De bijzondere scholen ontvingen van de overheid echter geen enkele tegemoetkoming in de kosten.
Hoe erbarmelijk de positie van het onderwijzend personeel bij het bijzonder onderwijs was gesteld, blijkt wel uit de volgende anekdote.
Op een goede dag zei de meester tegen zijn kinderen: “Kinderen, jullie weten misschien wel dat meester de volgende week jarig is, nu, wie wat voor meester meebrengt, krijgt ook wat van meester”. En met die boodschap gingen de kinderen bij moeder hengelen om wat voor meester mee te mogen nemen. En geloof nu maar niet dat het bij die ouders vetpot was, dus de helft van de leerlingen moest met een handdruk volstaan, die konden dan ook direct in de bank gaan zitten. Maar die wel wat had meegebracht, misschien een worst, een eigen gebakken brood of wat aardappelen of wortels, die moest voor de klas blijven staan. En toen allen binnen waren, kwam de vrouw van de meester met een schaal met brandewijn en rozijnen met een lepel bij de gevers en geefsters langs en zei: “Doe de mond maar open”. En zo kreeg ieder een lepel vol van dat lekkers in de mond gegoten. En de rest mocht toekijken.
Schrijver n.n.