Twee nagelaten getuigenissen uit 1891
Zoals de heer Wim Visscher terecht in het vorige nummer opmerkte is de getuigenis van Johannes Padding niet opgenomen in het artikel dat een samenvatting bevatte van de verslagen van de commissie die de toestanden in de venen onderzocht. Evenmin is aandacht geschonken aan het verhoor van Johannes Bunskoek. Daar beide getuigen op 4 september, een dag later dan hun treekgenoten, zijn verhoord en de neerslag van hun verhoor zo tussen de getuigenissen van mensen uit Drenthe stonden, zijn hun verhalen over het hoofd gezien en daardoor niet meegenomen. Hierbij alsnog dan ook aandacht voor wat zij voor commissie te berde brachten.
Een turfgraver
Johannes Bunskoek was een 50-jarige turfgraver uit Dedemsvaart. Hij was werkzaam geweest in het veen van Bonne Berends Bzn, dat in De Krim lag. De onderbaas daar heette Harm Olde. Bunskoek heeft slechts één jaar voor Berends gegraven, nu in 1891, werkt hij bij de Nieuwe Vaart. Nog vroeger was hij arbeider bij Plomp, de gebroeders Minke en Bernardus Scholten. Het werk was zwaar, zo merkt Bunskoek op. Een man van 50 jaar kan bijna niet meer meedoen, nog wel jonge kerels van 24-25 jaar. Die stokverlenging betekende namelijk dat 47 stok gegraven moest worden in plaats van de 45 stok eerder. Hij werkte destijds met zijn 22-jarige zoon in het veen. Ze groeven samen soms van 3.00 uur ’s morgens tot 8 uur ’s avonds, wat 17 uren arbeid betekende. Ze konden dan zo’n 20 stok verwerken. Om maar niet drie uur naar huis te hoeven lopen bleef hij ‘s nachts in een tent slapen. De tent in het veld was zeer tochtig en nauwelijks goed af te sluiten. Bovenop lagen pannen, de muren bestonden uit bonken turf en zoden. Als het matig regende ging het nog, maar met wind erbij siepelde het water overal doorheen. En de rook? “Dat schikt nog al”. Van de baas kregen ze alleen een deken, een kop- en bultzak.
Hijzelf heeft een goede woning, plus twee bunders grond, maar daar zit wel f 140, 00 schuld op tegen een rente van 5%. Dat is geen hypotheek maar los geld. In dat huis woonden zijn ouders al 37 jaar. Na hun dood heeft hij hun achterstallige rente overgenomen (f 40,00,). waarover hij ook weer rente moest betalen.
Waar hij nu aan de wijk graaft is geen dik veen meer, vertelt hij de commissie. Het werk daar was aangenomen door een grote aannemer, genaamd Visser, die uit Sliedrecht kwam. Uit de wijk wordt turfspecie gehaald, geschikt voor burgerturf in de stad. Er komt ca. 240 à 250 ton uit een dagwerk. Met de kortere stok was dat ongeveer 200 ton. Het werken aan de vaart is wel lichter maar betaalt ook minder. Een groot probleem is dat, als hij twee dagen in de week werkt, hij veertien dagen zonder werk thuis moet zitten. Mensen die “onder de bazen” wonen, krijgen meestal wel werk. Voor de anderen echter is het “slim”, 90 van de 100 arbeiders kunnen niet meer rechtvaardig door de wereld komen. Ze maken ‘s winters schuld, ”en God weet of \ij misschien geen 10 jaren moeten werken om die schuld in te halen”.
Arbeiders kunnen geen grond aankopen, om gelijk te maken. daartoe zijn ze niet machtig genoeg. Van de bazen, die heel veel grond hebben, krijgen ze niets, geen hoekje zelfs. Mensen die bij een baas werken verdienen 25 stuivers en moeten schipladen voor 16 stuivers. Met de losse arbeiders is het slecht gesteld. Maar ook de boeren en boerenpaarden hebben het met al de nattigheid zwaar, men mag blij zijn als men 16 à 17 stuivers verdient, waarvoor men dan om half 6 ‘s morgens het huis verlaat om er ‘s avonds om 7 uur à half 9 weer in te stappen. De zoon van Bunskoek werkt nu 40 uren ver weg in Brabant, in de grauwe turf. De zoon moet daar met een stikker werken die 18 pond weegt: de grote bonken zijn bestemd voor de turfstrooiselfabrieken.
Bunskoek zegt aan de staking te hebben meegedaan, maar hij was daartoe wel gedwongen. Hij had orders gekregen dat ze ‘s morgens om 8 uur bij de kerk in De Krim moesten zijn. Daar hadden ze een opdracht ontvangen van het vreemde volk, de Noordwolders, die inhield dat ze direct moesten meedoen aan de staking. Maar te Dedemsvaart, onder bekende mensen, is hij er tussenuit gegaan. De oorzaak der staking was gelegen in de lage verdiensten, de zwaarte van het werk en de stok van 25 palm. Bunskoek was het wel met de bezwaren hiertegen eens. De patroon heeft geen winkel. Wel legt de onderbaas een lijst aan bij een winkelier, die de arbeiders moeten tekenen, en als ze daar niet heen gaan krijgen ze geen werk. De vrouw van die winkelier, Reindert Keuken in De Krim, betaalt uit. Maar soms gaat de uitbetaling wel uiterst mowizaam.
Bakker, winkelier, vervener en landbouwer
Als Johannes Padding voor de commissie verschijnt is hij 53 jaar oud. Hij heeft een opeenstapeling van functies en noemt zich dan ook bakker, winkelier, vervener en landbouwer. Zijn veen ligt in de naaste omtrek van waar hij woont. Er is ”nog betrekkelijk heel weinig veen”. Hij heeft nu dan ook nog maar zo’n drie à vier gravers. Twaalf jaar eerder had hij er veel meer. De veenderij wordt steeds minder, zodra de graaftijd om is gaan velen naar elders, waar nog werk is in de turf.
Z’n gravers werken niet twee aan twee, behalve een vader en zoon. In de regel 27 ½ cent per stok betaald, maar hij betaalt zijn mensen 35 cent omdat er veel grauwe aarde en weinig zwart veen onder zit. Per dagwerk is dat f 15,75. Gemiddeld maakt een arbeider per dag 5 à 6 stok. Padding meet met de stok van 25 palm. Het werk is wat betreft de fabrieksturf inderdaad zwaarder geworden, wat minder geldt voor de burgerturf. Voordat met werken wordt begonnen, worden wat afspraken over het loon gemaakt, die afhankelijk zijn van de omstandigheden. Een echt akkoord wordt er echter niet gemaakt. Nogal wat arbeiders kunnen een lange winter, zeker als er geen werk is, moeilijk rondkomen. Padding zou graag willen dat er iets aan gedaan kon worden om de mensen ’s winters meer werk te geven. Ook timmerlieden hebben dit jaar overigens weinig werk.
Misschien zou er ook meer werk kunnen komen door het aanmaken van land. Berends heeft wel land klaar liggen, maar door de huidige malaise en de lage prijs van het land zal het rendement niet hoog zijn. Het klaarmaken van de grond en het straatvuil dat er op moet, doen wel zo’n f 300,- per bunder. Maar het eerste jaar reeds kan men op het land aardappelen verbouwen, dus op zichzelf is de zaak zo slecht niet. Had Padding meer geld dan zou hij al zijn grond direct klaarmaken. Nooit hebben de arbeiders van Padding meegedaan aan bollejagerij. Ze zijn ook niet gedwongen geworden om daaraan mee te doen. Padding zit als kleine vervener niet in de Vereniging van Verveners. Zelf woont hij aan de Stegerensallee. Bij de arbeiderswoningen is wel grond, de grootte ervan loopt nogal uiteen. Maar geen woning wordt op dalgrond gebouwd met het doel de grond door de arbeider-bewoner te cultiveren. Voloens Padding gaat de maatschappelijke toestand der arbeiders voor- noch achteruit. Er heerst ook niet veel armoede.
De Stegerensallee omstreeks 1960.
‘s Zaterdags komen de arbeiders bij Padding in de winkel en rekent hij niet hen af. Ze krijgen dan zoveel geld als ze willen, binnen de grenzen van hetgeen zij verdiend hebben. Wel zijn er andere winkels die te sterk concurreren. zoals de winkel van Berghuis. Alles daar is aangelegd op een grote omzet van waren, wat voor Padding niet goed mogelijk is omdat zijn winkel in een afgelegen buurt gevestigd is. Ook moet bij Berghuis alles kontant worden betaald, terwijl Padding op krediet moet leveren. De meeste klanten zijn veenarbeiders, waaronder werklieden van Berends en Trip. Ook arbeiders die niet in dienst van Padding zijn worden door hem geborgd. Het geld blijft echter weleens weg. Dat borgen is een verschrikkelijk ding, vindt hij. Hij heeft wel beproefd om het af te schaffen maar toen liepen de solide klanten het eerst weg. En de verveners bemoeien zich er nooit uit eigen beweging mee als er arbeiders bij Padding in het krijt staan.
Jan H. Kompagnie