Baron van Dedem overleed op 21 november 1851, 75 jaar oud, als een eenzaam man in zijn huis ‘de Rollecate’ te Nieuwleusen, zo schreef Jacob Drent in zijn welbekende boek. Als deze bewering al juist is, dan bleek dit zeker niet op de begrafenis van de stichter der Dedemsvaart. In de Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant van vrijdag 28 november 1851 lezen we:
“Op woensdag den 26 November j.l. werd op de begraafplaats te Dedemsvaart ter aarde besteld het stoffelijk overblijfsel van Mr. Willem Jan Baron van Dedem. Achter den eenvoudigen lijkwagen, die gevolgd werd door een rijtuig waarin de zoon en schoonzonen des overledenen gezeten waren, vormde zich allengs een talrijke stoet van vrijwillige volgers, welke plegtige schaar onophoudelijk aangroeide naarmate men verder vorderde. De Lijkstoet, die zonder rangregeling, uit personen van alle standen der maatschappij gevormd was, en slechts bestuurd werd door de 1evendige zucht tot dankbare hulde, die allen bezielde, wendde zich van af de hoofdvaart naar de kalkwijk, waar zich onder anderen aansloten de leerlingen van het instituut des heeren Nierhof, met hunnen geachten onderwijzer aan het hoofd: -vandaar trok men langzaam voort naar de begraafplaats aan de sponturfwijk. De wel eerw. heer A. Hissink, predikant der gemeente te Dedemsvaart, plaatste zich dáár bij den grafkelder, die op een eenigszins verheven gazon, in het midden der begraafplaats was daargesteld, en wendde zich met eene treffende rede tot de bloedverwanten des overledenen en tot de groote schaar der overige volgers, die zich met ontblooten hoofde, in een ruimen kring gesteld hadden. De indruk van het wel gesprokene evenaarde het treffende van het onderwerp, het plegtige van het oogenblik en de stemming der vele honderden van toehoorders. De wel eerw. heer G. de Koning, predikant te Avereest, vatte daarna het woord op, bragt in korte welluidende dichtregelen zijne hulde aan den ontslapene, met de dringende aansporing aan alle aanwezigen, om het voetspoor van den hooggeëerden stichter der vaart te volgen. De indruk dezer treffende plegtigheid zal onvergetelijk wezen voor allen die dezelve bijwoonden. Men verneemt dat, na afloop der begrafenis, er eene bijeenkomst plaats gehad heeft, van ingezeten waar op voorstel van één hunner, met algemeenen bijval besloten is tot het benoemen eener commissie, om de middelen te beramen tot het oprigten van een blijvend gedenkteeken voor den hoaggeachten daarsteller der Dedemsvaart. Tot leden dezer commissie zijn bij acclamatie benoemd de heeren: Mr. R.A. Kerkhoven, jonkheer Mr. G.C. Junius van Hemert, E.F. Meyeringh, H.L. van der Vecht, S.J H. Breukel, B. Plomp jr. en H.A. Steenbergen, welke heeren gaarne hebben aangenomen.
In het boekje “Hoe ‘t was, Hoe ‘t werd………….”, uitgegeven bij het eeuwfeest van de Ned. Herv. gemeente te Dedemsvaart in 1934, staat beschreven hoe de twee dominees, Hissink en de Koning, bij de begrafenis van van Dedem streden om “de eer” het eerst het woord te mogen voeren aan het graf: “
Er was een meeningsverschil ontstaan tusschen de beide predikanten, die van Avereest en Dedemsvaart, over de vraag: wie hunner ‘t eerst het woord zou dienen te voeren bij de groeve. Eerstgenomde meende dat dat hèm toekwam, als zijnde de overledene oud-Burgemeester van Avereest, terwijl de tweede de meening was toegedaan dat hij dat moest doen bij het graf van een oud-lid der kerkelijke gemeente Dedemsvaart. Dit geschil was nog niet opgelost toen het voorste der meer dan 600 meter lange begrafenisstoet eindweegs om den hoek op de kalkwijk was. Opeens verliet Ds. Hissink zijn collega, wipte bij v.d. Vecht, die daar op den hoek woonde, den winkel binnen, liep vlug door het lange huis en er achter weer uit en voegde zich vooraan in den stoet. De dominé van Avereest heeft niet geweten waar zijn collega gebleven was, maar aangekomen op het kerkhof zag hij, dat deze reeds de plaats vanwaar gesproken zou worden had ingenomen, en hij moest dus aanhoren hoe die daar het eerst het woord voerde”.
Het gedenkteken
De “commissie tot oprigting van een gedenkteeken” bestond uit vooraanstaande leden van de Avereester gemeenschap. Hun initiatief werd van harte ondersteund in een ingezonden brief in de Zwolsche Courant van 29 november 1851:
‘Ten volle beamen wij, wat in de Overijsselsche en Zwolsche Courant van gisteren werd gezegd tot lof van den op 21 dezer ontslapen STICHTER VAN DE DEDEMSVAART. Een inwoner van Overijssel, aan wien deze provincie zoo veel is verpligt als aan hem, zouden wij thans niet weten te noemen. In dit gevoelen zal worden gedeeld door allen, die slechts eenigermate bekend zijn (en wie zijn dat niet?) met genoemd kanaal en deszelfs aanhoorigheden, met het bestaan en de voordelen van en voor duizenden, daaruit ontsproten en met de groote sommen, hierdoor in de kassen van het rijk en de provincie vloeijende. Indien iemand het zich heeft waardig gemaakt, dat te zijner eere een deftig MONUMENT worde gesticht, dan heeft hij zulks gedaan. Wij hopen en vertrouwen daarom, dat dit niet zal achterblijven, en wel, dat de Heeren STATEN VAN OVERIJSSEL, naar ons bescheiden oordeel hiertoe het meest bevoegd en verpligt, op de vereerendste wijze der nagedachtenis van Mr.WILLEM JAN Baron van DEDEM een Gedenkteeken zullen doen oprigten, dat op eene allezins waardige wijze aan den versten naneef kan toonen, hoezeer des mans arbeid en opofferingon pligtmatig werden gehuldigd door zijne tijdgenooten, opdat worde verhoed, dat het tegenwoordige geslacht door de nakomolingschap zoude zijn te beschuldigen van snoode ondankbaarheid jegens den hoogst verdienstelijken man.
Den 26 Nov. 1851 N.N.
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat reeds in 1851 de “zwaargewichten” van de Avereester gemeenschap het initiatief steunden ter oprichting van een monument. De geschiedenis heeft geleerd dat het bijna 8 jaar duurde voor het monument er kwam. Waarom dat zo lang heeft moeten duren is niet bekend. Waarschijnlijk heeft men op zeker moment besloten tot het kroonjaar 1859 te wachten, vijftig jaar nadat op 9 juli 1809 bij Hasselt de eerste spade in de grond gestoken werd. Vanzelfsprekend werd als datum weer 9 juli gekozen, doch op 2 juli 1859 lezen we in de Zwolsche Courant:
“De onthulling van het monument van wijlen den heer W.J. Baron van Dedem, eerst bepaald op den 9 July aanstaande, is om verschillende redenen uitgesteld tot den 21 dezer maand”.
Het monument was door of namens de “Commissie van oprigting” besteld bij de ijzergieterij J.L. Enthoven & Co. te ‘s Gravenhage, die waarschijnlijk ook voor het ontwerp getekend heeft. Het monument kreeg de vorm van een obelisk met daarop een beeld van de mythologische godin Faam, de godin die de daden der helden uitbazuint en daarom wordt uitgebeeld als een vrouw met vleugels en een bazuin aan haar mond. Het monument werd geplaatst ongeveer midden op het marktplein te Dedemsvaart. Het “oude” postkantoor stond er toen nog niet en het marktplein was veel kleiner dan nu. Toen in 1877 werd begonnen met de bouw van het postkantoor werd het monument verplaatst naar de huidige plek..
Redactie